Twintig voor altijd
vervlogen sleutelburcht-bloemen
in jouw zwemmende linker
vuist.
In de visse-
schub geëtst:
de lijnen van de hand
waaraan ze ontgroeiden.
Hemel- en aard-
zuren vloeiden samen.
De tijd-
rekening klopte, op
de seconde, zo
– omwille van jou,
snelle somberte –
worden ze gekruist,
schubbe en vuist.
Paul Celan, uit: Ademkeer