Twee dagen later arriveerde ze na een korte vlucht op de luchthaven van Barcelona. Ze haalde haar rugzak op bij de bagageband en liep de terminal uit. Geo stond buiten, zijn wagen nogal opportunistisch geparkeerd. Af en toe keek hij om, maar de aanwezige lokale politie leek zich niet te bekommeren om zijn wagen. Een groep gesluierde vrouwen eiste de aandacht op.
‘Geo!’ riep Rachel enthousiast. ‘Je bent er!’
‘Natuurlijk ben ik er, wat dacht jij dan?’ Hij glimlachte breed en opende zijn armen. ‘Kom hier meiske! We hebben je allemaal gemist!’
Rachel liet zich in zijn armen sluiten en was blij dat ze haar vriend weer terug zag.
‘Kom op, mijn wagen staat hier nogal dubbel geparkeerd, we gaan.’
Ze liet hem los en liep om de auto heen. Aan het einde van de rij was de politie bekeuringen aan het uitdelen aan iedere wagen die niet goed stond, maar er waren er zoveel verkeerd geparkeerd dat ze nog lang niet bij de wagen van Geo waren. In het begin van de rij waren ze zelfs een wagen aan het optakelen om hem weg te kunnen slepen. Geo bekeek het en lachte.
Ze stapten in en praatten de hele weg bij over de afgelopen maanden. Toen ze bij de recente gebeurtenissen aanlandden, schudde hij vertwijfeld zijn hoofd.
‘De mensen zijn helemaal gek geworden. Ik begrijp er niets van. Gelukkig hebben wij er niets mee te maken. Laten we dat vooral ook zo houden.’
Rachel knikte. Ze draaiden het terrein op waar de Roma hun kamp hadden opgeslagen. Zo vroeg in het voorjaar was het druk. Veel Roma overwinterden in Calella. Zodra het weer beter werd, trokken ze naar het noorden. De wagens stonden langs de randen opgesteld, met daarachter hoge bomen die het terrein omzoomden.
‘We hebben zoals altijd, een kleine caravan gereed voor gasten. Je kunt er in bivakkeren zolang als je wilt. Morgen gaan we naar Montserrat. Ik ben er zelf nog nooit geweest, het klooster interesseert me ook weinig. Maar het uitzicht schijnt fantastisch te zijn en als ik jou er nu een plezier mee doe, dan is het goed.’
‘Hoe gaat het met Moeder Savina?’
‘Goed, al heeft ze er volgens mij weer een paar rimpels bij. Wellicht kun je morgenavond even bij haar op bezoek gaan.’
‘Ja, graag.’ Ze verheugde zich om de oude Moeder Savina, die haar eerder zo goed had geholpen, weer te zien. De invloed van de machtige vrouw in de wereld van de Roma was van onschatbare waarde gebleken en had voor Rachel vele deuren geopend. Moeder Savina was ook de eerste die kennis bleek te hebben over de Ordo Vox Populi.
Hij stopte voor de kleine, oude caravan waar ze gebruik van kon maken. Ze nam haar rugzak en stapte uit.
‘De dag is nog maar kort, dus vandaag kunnen we niet veel meer doen. Heb je al gegeten?’
‘Ja, ik heb in het vliegtuig al wat gehad.’
‘Dat kan nooit genoeg zijn. Kom vanavond maar naar mijn caravan, dan zal ik zorgen voor nog wat kleine hapjes.’
Ze glunderde bij de uitnodiging. Het vliegtuigeten was inderdaad maar een kleine portie geweest en ze had geen zin om zelf nog boodschappen te gaan doen of naar een restaurant te gaan.
Geo knikte en reed het kleine stukje naar zijn eigen caravan. Eén van de Roma herkende Rachel en begon in rap Spaans tegen haar te praten. Alweer een omhelzing alsof ze hem al jaren niet meer had gezien. Vaag herkende ze de man. Hij liet haar los, sprak nog wat woorden en liep weer weg. Ze voelde zich al helemaal thuis.
De zon was achter de hoge bomen gezakt toen ze naar de caravan van Geo slenterde.
Hij begroette haar en zat met een glas wijn in de hand languit in een stoel. ‘Jij ook wijn?’
‘Ja, doe maar, goed idee.’
Hij stond op en kwam even later met een grote schaal tapas uit de caravan gelopen. Hij zei niets, maar gebaarde dat ze kon eten. Hij verdween weer in de caravan en kwam terug met een fles rode wijn en een glas. Ze had op de stoel naast hem plaatsgenomen zodat ze het plein konden overzien. Geo vulde haar glas en even zeiden ze niets. Ze genoten van de stilte, de hapjes en de wijn.
‘Wat denk jij van de recente gebeurtenissen?’ vroeg ze zachtjes.
Hij antwoordde niet meteen, alsof hij er over na moest denken. ‘Eerst vond ik het prima wat jullie allemaal hebben ontdekt, maar als ik nu zie wat mensen elkaar aandoen in de naam van een of ander geloof, denk ik dat al die geschriften beter verbrand hadden kunnen worden.’
‘Oei, dat is heiligschennis.’ Verschrikt keek ze hem aan.
‘Ja, dat zal wel. Maar ik geloof er geen barst van dat er ook maar één God is die de ene mens minderwaardiger acht dan de andere, puur en alleen omdat hij zijn geloof anders beleeft of anders noemt.’
‘Dat is een diepe gedachte,’ antwoordde Rachel. Ze liet haar hersens kraken over wat hij had gezegd, nippend aan haar wijnglas. De zienswijze bleef in haar hoofd rondtollen. De conversatie bleef daarna steken.
Ze keken hoe de zon langzaam onderging en het kamp zich opmaakte voor de nacht. Rachel proefde van de diverse hapjes, vulde haar wijnglas nog een paar keer bij en kon alleen maar de conclusie trekken dat hij gelijk moest hebben.
Er werd al vroeg op haar caravandeur geklopt.
‘Rachel, ontbijt!’
Nog half versuft riep ze: ‘Ja, is goed, ik kom er aan.’ Ze stond op en wankelde even. De wijn hing nog als een waas in haar hoofd en ze moest zich even vasthouden om zich te oriënteren in de voor haar vreemde omgeving. Ze kleedde zich aan en gooide de caravandeur open. De frisse lucht deed haar goed en voelde ze zich wat meer wakker. In de piepkleine badkamer gooide ze wat lauw water in haar gezicht en maakte haar kapsel in orde. Ze sprong de caravan uit, ongeduldig over wat Montserrat haar zou brengen.
‘Goedemorgen. Ik heb wat ontbijt geregeld.’
‘Geo, je bent te goed voor deze wereld. Hoe kan ik je ooit bedanken?’
Hij glimlachte, maar zei niets.
‘Ik wil graag vroeg vertrekken, dan hebben we de hele dag.’
‘Wat hoop je eigenlijk te vinden in Montserrat?’
‘Ik weet het niet precies.’
Geo keek haar ongelovig aan. ‘En je denkt serieus dat je daar iets kan vinden?’
Meteen haalde ze haar schouders op. ‘Er is maar één manier om daar achter te komen.’
Het uitzicht bij het klooster was inderdaad fantastisch. Ze liepen over het grote centrale plein. De gebouwen leken tegen de berghellingen opgeplakt als schaalmodellen in een landschap dat gebouwd was voor een elektrische trein. Alleen liep hier absoluut geen trein en waren de gebouwen echt. De toren die zo markant op een hoek van het plein stond, was als een stille bewaker. Vanuit daar had je een strategisch overzicht op de toegangsweg en het terrein. Busladingen toeristen zwermden uit over het plein, de meeste gingen meteen in de lange rij staan om een korte blik te kunnen werpen op het kleine Zwarte Madonna beeldje.
Een groep Nederlandse toeristen sleepten een aantal grote zakken mee. Ze herkende de karakteristieke langwerpige vorm van een ingepakte deltavleugel, ongeveer vijf meter lang, sigaarvormig en zo dik als een gemiddeld menselijk lichaam. Ze kon zich niet voorstellen dat ze vanuit hier hun hobby gingen uitoefenen.
Rachel en Geo gingen even op een bankje zitten. Achter hen was een lange, oplopende weg gemaakt zodat ook rolstoelen het klooster konden bereiken. Voor hen strekte het plein zich uit, met de zenuwachtige Nederlanders met hun zakken aan de rand van het plein.
Geo vond het best en deed zijn ogen dicht. Verbaasd keek ze hem aan. Het hele gebeuren om hen heen scheen hem weinig te boeien. Even later opende hij nieuwsgierig zijn ogen. ‘Wil je het klooster niet bezoeken? Wat doen we dan hier?’
De tekst borrelde als kokend water in haar op:
Eens zal de tijd daar zijn voor de waarheid,
dan zullen engelen ons aller zielen verlichten.
Ga voorbij de Zwarte Madonna,
en ga door waar iedereen stopt.
De bergen zullen uw gids zijn
Door duisternis vindt u het licht,
en de Heer zal over u waken.
‘Kom, we gaan verder kijken. Ik ga in de rij staan voor de Zwarte Madonna. Eens kijken wat er te zien is.’
‘Je doet maar, je weet me te vinden.’ Geo ging languit op de bank hangen met zijn gezicht in de zon. ‘Ik ga echt niet in die rij staan.’ Demonstratief vouwde hij zijn handen over zijn buik en sloot zijn ogen weer.
Meewarig keek ze hem aan en zei: ‘Goed, ik zie je straks.’
Hij antwoordde al niet meer en zag eruit alsof hij in slaap was gesukkeld. Ze schudde glimlachend haar hoofd en sloot aan in de lange rij met enthousiaste, luid pratende toeristen. Eenmaal in de rij voelde ze iemand haar achterste betasten. Ze keek om zich heen, maar kon niets vreemds ontdekken. Iedereen stond dicht op elkaar te wachten, maar niemand scheen interesse in haar te hebben. Haar beurs zat gelukkig aan de voorkant in haar broekzak. Het had er toch even op geleken dat iemand geprobeerd had om te kijken of ze wat in haar achterzak had zitten. Ze besloot haar hand op haar beurs te houden.
Na een uur kwam ze moe van het staan bij het kleine beeldje. De aanblik zei haar niet zoveel. Het werd beschermd door dik glas. Zwart hout, veel goud omlijst met nog veel meer overdadige gouden etsen. Achter het beeld was niets te zien, alleen maar een zwarte achtergrond. Zou daarachter iets verstopt zitten? De beveiligingscamera’s weerhielden haar ervan om te ver naar voren te reiken of andere onverwachte bewegingen te maken. De mensen achter haar duwden hun voorgangers verder. De massa was te groot om weerstand aan te bieden en ze werd gedwongen om verder te lopen. Voorbij het beeldje kon ze niets ontdekken wat ook maar enigszins in de buurt kwam van de belofte van de tekst. Vooruit geduwd door de ongeduldige massa liep ze enigszins gefrustreerd het klooster weer uit.
Geo lag nog steeds in dezelfde positie op de bank, met dat verschil dat hij nu echt leek te slapen. Ze stootte hem aan. Geen reactie. Ze porde hem nu flink in zijn zij.
‘Zeg, je kunt een slapende man ook anders wakker maken. Ik hoop toch niet dat je dat ook met Ruud doet.’
Haar gezicht klaarde niet op. Ze liet zich teleurgesteld op de bank vallen.
‘Misschien hebben ze het beeld in de loop van de tijd verplaatst of ik heb het gemist. Ik ga toch niet nog eens in die rij staan. Wat een ongeduldige figuren daar. Je kunt niet eens even stoppen om te blijven kijken, je wordt gewoon weggeduwd.’
Geo zweeg wijselijk.
Ze ging nog even door met haar tirade: ‘Hoe kun je nou goed kijken als ze in je rug dringen? Wat kunnen mensen toch lomp zijn.’
‘Zo te horen heb je niets ontdekt.’
‘Nee dus, inderdaad. Ik kon geen enkele aanwijzing vinden.’
‘Het is ook moeilijk als je niet weet waarnaar je zoekt.’
‘Dat is geen troostende gedachte. Verdomme, misschien zit ik wel bij de verkeerde Zwarte Madonna.’
‘Zijn er nog meer dan?’
‘Ja hoor, bij de bosjes.’
Hij keek haar verbaasd aan. ‘En dat zeg je me nou?’
Nu was het haar beurt om te zwijgen. ‘Bah, ik kan hier geen minuut langer zitten. Kom, we gaan wandelen.’
‘Prima, ik heb hier toch al te lang gezeten. Ik begin mijn rug te voelen.’
Ze stonden op en liepen zonder duidelijke richting over het plein.
‘Kom, we volgen dat pad daar. Dat gaat de bergen in.’
Ze keek hem aan. ‘Maar natuurlijk, voorbij de Zwarte Madonna. We moeten het klooster voorbij, de bergen in. Geo, je bent geniaal.’ Haar bedrukte stemming sloeg in één keer over naar enthousiasme.
Ze liepen het pad op en meteen daalde er een vreemde rust neer. De toeristenmassa’s bleven steken in het klooster en bijna niemand keek verder wat de bergen te bieden hadden. Al snel liep het pad door een nauwe kloof. Het pad had ongelijke stenen treden en slingerde zich in korte bochten verder. Takken van bomen hingen over het pad, de zon verduisterend zodat het geheel een sinistere aanblik bood. Even later hoorden ze alleen nog maar een enkele vogel fluiten, verder slechts doodse stilte.
Ineens kwamen ze op een punt waar de berg letterlijk was gespleten. De rotswanden weken maar nauwelijks ver genoeg uit elkaar om er fatsoenlijk door te kunnen. Slechts een paar goed gemikte stenen waren nodig om de doorgang volledig af te sluiten. Verderop werd het pad weer breder. Even later keken ze vanuit het pad neer op het klooster dat nu ver beneden hen lag. Ze zagen het centrale plein, de toren en de hoge gebouwen. Daarachter lag het dal ongelooflijk diep. De bergen rezen aan weerszijden van het klooster steil op.
‘Hoe ver wil je nog lopen?’ vroeg Geo.
‘Laten we nog een stuk verder gaan, de natuur is hier erg mooi en ongerept. Ik heb even genoeg mensen gezien.’
Hij knikte.
Zwijgend liepen ze door, totdat ze iets in de stenen gekerfd zag. Het was slecht te zien, maar er stond toch echt iets. ‘Geo, kijk eens, wat is dit?’
Hij draaide zich om en keek naar de stenen. Hij veegde zijn bezwete voorhoofd af en zei: ‘Ik zie alleen maar een afgesleten steen. En ik heb dorst.’ Demonstratief haalde hij de fles water uit de kleine rugzak en draaide de dop eraf.
Ze zakte door haar knieën en bekeek de steen van dichtbij. ‘Ik heb deze lijnen eerder gezien, ergens op internet.’ Ze fronste haar voorhoofd en riep uit: ‘Ja, ik weet het weer. Dit teken is het oude wagenwiel. Dat gebruikten christenen in de tijden dat ze nog vervolgd werden, het is een soort wegwijzer.’
Hij schroefde de dop weer op de fles en keek haar aan. ‘Weet je dat zeker?’
‘Ja, nou en of. Laten we eens kijken of we nog meer van deze tekens vinden.’
‘Het hoeft natuurlijk niets te betekenen,’ zei Geo. Zijn stem verried dat hij er niets in zag. ‘Rachel, aan jou is een goede archeologe verloren gegaan.’
Ze keek hem aan en glimlachte. ‘Wie weet, wie weet.’
Ze liepen verder over het pad en om de paar honderd meter vonden ze hetzelfde teken. Hoger op de helling zagen ze een grot waar recent gewerkt was, aan de kapotte planten eromheen te zien en de hopen stenen die omlaag waren gerold over de aanwezige vegetatie.
Ze wees en zei: ‘Kom, daar gaan we eens kijken.’
Hij klauterde mee de helling op. Bij de grot aangekomen zagen ze op kniehoogte in de stenen weer het teken met het wagenwiel gekerfd. Het was nog maar nauwelijks te zien.
Ze klom de kleine ruimte in. De grot was niet diep en ze keek rond in het halfduister.
Geo bleef wijselijk buiten zitten op een grote steen.
Teleurgesteld kroop ze weer naar buiten en zei: ‘Niets te zien hier, al vraag ik me af of er niet toch iets gelegen heeft. Er heeft duidelijk iemand pas geleden de grot opengebroken en of er nu iets lag of niet, het is weg.’ Rachel ging naast hem zitten. De zon scheen onbarmhartig op hen nu ze uit de schaduw van het pad waren gekomen.
‘Wat doen we nu? Ik heb geen zin meer om nog verder te lopen. Het water is op en ik weet niet waar we naar zoeken. Ik denk dat we beter terug kunnen gaan naar het klooster. Misschien hebben we daar iets over het hoofd gezien,’ zei Geo.
‘Misschien heb je gelijk.’
Ineens hoorden ze verderop iemand zuchten en kreunen. Ze keken elkaar aan en stonden tegelijkertijd op. Het kwam van nog wat hoger op de helling. Als een berggeit liep ze om de grot heen en beklom de helling verder. Een stuk hoger aangekomen geloofde ze haar ogen niet. Voetstappen achter haar vertelden haar dat hij volgde en ze duidde met haar hand dat hij stil moest zijn.
Twee in pij gestoken mannen keken hen recht aan. Eén van de figuren rolde een dikke steen naar beneden, recht op haar af. Rachel week uit. Hij begon van alles in het Spaans te roepen, maar het ging veel te snel voor haar om te kunnen begrijpen wat de man bedoelde.
Geo antwoordde hem en trok haar naar beneden.
Maar ze trok zich los en klauterde als een aap omhoog tot ze vlak voor de twee mannen stond.
De tweede man was nog bezig met het verplaatsen van stenen, maar stopte abrupt. ‘U mag hier niet komen. Deze grond is van het klooster. U moet terugkeren naar het pad,’ zei hij in het Engels. Hij wees met zijn vinger alsof hij het tegen een klein kind had.
‘Wat bent u aan het doen?’ vroeg ze brutaalweg.
‘Dat gaat u niets aan. En nu wegwezen!’ zei de man boos. Hij stond op en versperde haar de weg.
Maar nu kon ze zien wat er vlak achter hem lag. Ze kon haar ogen niet geloven, er lag een klein kistje dat er honderden jaren oud uitzag.
De man ging nu zo dicht bij haar staan dat hij haar volledig de weg versperde. ‘Wegwezen! U staat op privé grond! Anders laat ik u verwijderen!’
De tweede man ratelde weer een onbegrijpelijke stroom woorden in het Spaans en haalde een mobiele telefoon te voorschijn. Hij toetste een nummer in en had even later voortdurend het woord, daarbij telkens wijzend op Rachel, alsof degene die aan de andere kant van de lijn was haar kon zien.
‘Hij is de beveiligingsdienst aan het bellen. We moeten hier weg of we worden zo dadelijk het pad afgesleept. Laten we maar gaan,’ zei Geo indringend.
Ze twijfelde nog. Een beveiligingsdienst voor een klooster? Ze waren er rijk genoeg voor en er kwamen nog steeds bakken met geld bij met die duizenden toeristen.
‘Weg!’ schreeuwde de eerste man in pij, daarbij volledig het telefoongesprek van de tweede man overstemmend.
Van beneden het pad kwamen stemmen. Geo keek verschrikt naar beneden, maar het waren een viertal puffende toeristen die zo te zien verdwaald waren. Al kletsend liepen ze door, zonder hun ook maar op te merken. Het viertal deed de monnik even zijn mond houden. Het was duidelijk dat hij niet nog meer pottenkijkers wilde aantrekken.
Van de gelegenheid gebruik makend zette ze een stap achteruit zodat ze weer zicht had op het kleine kistje. De monnik met de telefoon ging door met het gesprek en begon nu ook naar beneden te wijzen.
‘Weg!’ schreeuwde de tweede monnik weer.
Ze keek hem aan. Zijn ogen werden wazig, alsof hij aan de drugs was. Hij wankelde en even leek het erop dat hij op haar wilde leunen. Ze keek hem niet begrijpend aan. Zonder waarschuwing viel de monnik ineens naar voren. Er stroomde bloed uit zijn mond. Met een doffe klap kwam hij neer en rolde nog tweemaal door voordat hij akelig stil bleef liggen. In de rug van de monnik zat een levensgroot gat, dat zichtbaar was door de gerafelde en bebloede pij.
Het volgende moment voelde ze iets heets langs haar gezicht schrapen. Het schroeide haar wang open.
De andere monnik liet van verbazing zijn gsm zakken, maar begon er toen hysterisch in te schreeuwen. Verbijsterd keek ze naar het levenloze lichaam van de monnik en voelde haar eigen warme bloed over haar gezicht in haar nek lopen.
Geo leek als versteend. Slechts een kort moment keken ze elkaar aan en leken beide niet te weten wat te doen. De bellende monnik nam het voortouw en rende de helling af.
‘Wegwezen!’ schreeuwde ze. Ze trok Geo mee aan zijn arm en meer vallend dan rennend wisten ze niet hoe snel ze de helling af moesten komen.
De bellende monnik gleed uit en viel plat op zijn rug. De gsm kletterde de helling af en verdween ergens tussen de planten. De monnik stond weer op nog voordat hij goed en wel stil lag, maar gaf toen een korte schreeuw. Van hoger op de helling klonken scherpe knallen, gevolgd door een fluitend geluid. Zijn benen sloegen onder hem uit en opnieuw viel hij. Hij graaide naar zijn gsm, maar het grote gat in zijn been verhinderde hem om nog snel ergens naartoe te lopen of te kruipen. Eén seconde keek hij haar aan. Hij sloeg een kruis, wuifde dat ze naar beneden moest en begon te bidden.
Verbouwereerd draaide ze haar hoofd weg en rende al glibberend de helling af. De tranen sprongen in haar ogen, haar handen schuurden over zand en stenen en ze trilde over haar hele lijf. De lenige Geo lag iets op haar voor. Met een noodgang kwamen ze bij het pad. Geo sprong het laatste stuk en kwam op het pad terecht, waar hij meteen wegdook. Zij kwam erachteraan, maar gleed uit en klapte vol op haar rug op het stenen pad. De laatste lucht in haar longen ontsnapte in een korte schreeuw alvorens ze bleef liggen.
Geo kroop naar haar toe. ‘Gaat het? Kun je nog lopen?’
Ze knikte.
Geo probeerde iets te zien.
‘En?’
‘Ik zie alleen maar planten en struiken. Niemand die de schoten had afgevuurd.’ Hij draaide zich terug. ‘Kom, we moeten hier weg. De schutter zal ons achterna komen.’ Hij trok haar omhoog.
Een pijnscheut trok door haar rug terwijl ze opkrabbelde, die ze met een pijnlijk gezicht verbeet. Geo sleurde haar mee. Een fluitend geluid boven hun hoofden herinnerde hen dat de schutter niet ver kon zijn, maar waarschijnlijk nog te hoog op de helling om hen goed te kunnen raken. Het pad maakte een bocht en het directe gevaar week doordat ze uit het zicht waren. Hijgend renden ze door.
‘Ik zag iets liggen, die twee monniken hadden wat gevonden!’ Ze vertraagde, maar hij sleurde haar mee.
‘Dat heb ik ook gezien ja. Maar iemand anders heeft het ook gezien. En nu blijven we rennen!’
Koppig vertraagde ze toch haar pas. ‘Geo, ik probeer het te begrijpen. Wie schiet er nu op twee monniken? En op ons?’
Hij vertraagde nu ook. ‘Wat maakt dat nu uit? Ze schieten raak verdomme. Die monnik heeft jouw signalement doorgegeven aan wie hij dan ook maar belde.’
‘Wat?’ vroeg ze. ‘Maar dan denken ze misschien dat ik op de monniken heb geschoten. Wat heeft hij precies verteld?’
Het was moeilijk om het sprinttempo vol te houden op het oneven pad. Ze vertraagden naar een beter uit te houden looppas, alsof ze aan het joggen waren in het park.
‘Hij heeft verteld dat ze werden lastiggevallen door een man en een jonge vrouw en dat we niet weg wilden gaan. En dat ze snel assistentie nodig hadden in verband met hun project. Hij heeft niets over de schutter kunnen vertellen, alleen wat ik van zijn geschreeuw heb begrepen, heeft hij…’
Rachel trok hem abrupt mee de struiken in. Van de andere kant kwamen rennende voetstappen. Ze doken achter een struik en bleven met ingehouden adem zitten.
Vier mannen, gehuld in zwarte kledij renden in de maat over het pad, de twee voorste met getrokken pistool. Ze zagen er inderdaad uit als lieden die van een beveiligingsfirma konden zijn.
Geo keek, zodra de vier voorbij waren, even om het bosje om te zien of er nog iemand aankwam. ‘De kust is veilig,’ siste hij, waarna ze tevoorschijn kwamen en verdergingen. ‘Wat als ze het pad afzetten? Dan kunnen we nergens meer naar toe. Hoe komen we dan nog de berg af?’
Ze haalde haar schouders op. Ineens zagen ze het einde van het pad voor zich. Ze stopten met rennen en keken elkaar even aan. Als er iemand op het pad stond, dan moesten ze er langs, maar blijkbaar werd er niet aan gedacht het pad te bewaken. Zo normaal als mogelijk was, liepen ze in de richting van het plein, dat ze zonder verdere problemen bereikten.
In het klooster was er ook iets aan de hand. Toeristen werden als vee naar buiten gejaagd door mannen in het zwart. Bussen vol net gearriveerde toeristen uitten hun ongeloof dat ze het hele stuk waar ze vandaan kwamen voor niets hadden gereden. Reisleiders probeerden hen te kalmeren en er tegelijkertijd achter te komen wat er aan de hand was. Een onbegonnen taak.
Rachel en Geo mengden zich in de menigte, die nog altijd groeide doordat er mensen uit het klooster kwamen. Ze liepen naar de enige weg naar beneden en zagen dat die werd afgesloten door een viertal beveiligingsmensen. Iedereen die naar beneden wilde, werd tegengehouden. Sommigen mochten door, maar de meesten werden tot hun grote verbazing staande gehouden.
Van beneden kwamen loeiende sirenes.
‘Daar komt de cavalerie. En er is maar één weg die naar beneden loopt. Als de politie die afsluit, komen we nooit meer ongezien naar beneden. En waarschijnlijk hebben ze een vrij duidelijk signalement van jou, kijk maar.’
Ze keek hoe de beveiligingsmensen te werk gingen. Het leek wel een veekeuring. Alle jonge meisjes werden tegengehouden en alle mannen van middelbare leeftijd ook. Alleen echte senioren werden doorgelaten en heel jonge kinderen. Bussen wachtten totdat ze compleet waren, van gezinnen mochten wel de kinderen door, maar niet de ouders. En de opstopping werd steeds groter. De beveiligingsmensen schreeuwden, duwden mensen terug en traden behoorlijk hardhandig op. De sirenes die van beneden kwamen, werden steeds luider.
‘Als de Guardia Civil hier zo meteen orde op zaken komt stellen, dan ga je wat meemaken.’
Verschrikt keek ze hem aan. ‘Ik heb geen zin om te gaan uitleggen dat ik geen monniken vermoord. Ik wil weg.’
‘Ik zou niet weten hoe.’
Doelloos liepen ze tussen de chaos. De poorten van het klooster werden gesloten en even later kwamen er ook gewapende beveiligingsmensen aan het begin van het pad staan waar zij net vandaan kwamen.
‘De terugweg is ook afgesloten.’
Rachel knikte grimmig. ‘We splitsen ons. Ze zijn misschien op zoek naar een koppel. Ik zie je beneden wel.’
Hij opende zijn mond om te protesteren, maar ze draaide zich voor hij iets kon zeggen om en liep vastberaden weg.