Het werd Rachel allemaal te veel. Ze merkte dat het langzaam licht werd. De zon kwam alweer op!
Ze kopieerde de webpagina naar haar tekstverwerkingsprogramma, sloeg hem op en keek naar de opkomende zon. Zonder dat ze het in de gaten had gehad, was ze de hele nacht bezig geweest. Het werd zo langzamerhand een obsessie. En wat had het haar gebracht?
Moe, teleurgesteld en behoorlijk gefrustreerd sloot ze haar laptop. Haar lichaam protesteerde hevig. Nu merkte ze pas in wat voor verkrampte houding ze had gezeten. Ze moest dringend naar het toilet, haar schouders deden pijn en haar hoofd voelde zwaar. Tot overmaat van ramp voelde ze hoofdpijn opkomen. Ze dacht aan gisteravond, hoe perfect de avond eigenlijk was geweest en hoe ze Ruud had genegeerd. Het viel haar nog mee dat hij niet teleurgesteld was dat ze alleen maar aandacht aan de complotten en mysteries had gegeven. Misschien was hij wel boos en had ze het niet eens gemerkt?
Behoorlijk gefrustreerd pakte ze haar aantekenblok. Ze bekeek de krabbels van de afgelopen dagen. Die waren aangegroeid tot een compleet boek. Die van afgelopen nacht waren snel achter elkaar gezet. Het was duidelijk te zien dat ze moe werd, want ze werden steeds minder leesbaar.
De stoelen en de eetresten besloot ze te laten staan. Alleen haar laptop nam ze mee de camper in. Achter haar sloot ze de deur en kroop oververmoeid naast Ruud.
Al na een paar uur werd ze gewekt door allerlei geluiden. Ruud was bezig met het ontbijt. Hoofdpijn bonkte door haar hoofd. De combinatie van wijn, veel te weinig slaap en urenlang zitten turen achter de laptop hadden haar murw gebeukt. De geur van verse koffie hing in de camper. Ze trok een vies gezicht. Wakker worden, daar was ze nog helemaal niet aan toe.
Ruud was echter ongenadig. Hij ging rustig door met het luidruchtig klaarzetten van het ontbijt. Nou, ja ontbijt? Hoe laat was het eigenlijk?
Met een suf hoofd stond ze op. Ze keek op haar gsm en zag dat het al elf uur was. Het ontbijt was lief bedoeld van Ruud. Helaas voelde het als een straf om op te moeten staan.
‘Nog wat gevonden?’ vroeg Ruud.
Ze schudde haar hoofd. Meteen werd ze afgestraft met een steek. Zachtjes ging ze zitten.
Het ontbijt verliep gelukkig in stilte. Al hing er toch iets in de lucht dat ze niet kon thuisbrengen. Er was iets. De hoofdpijn leek te verhinderen dat ze begreep wat.
Tegen de tijd dat ze had gegeten, werd ze dan toch langzaam wakker.
Ruud begon zachtjes te praten. ‘Luister, ik begrijp dat je hier bezeten van bent. Ik gun je je pleziertjes graag, dat weet je, maar het begint langzamerhand genoeg te worden. Ik wil terug naar huis. We verkopen dit hok. Vanuit thuis doe je maar wat je wilt. Ik zal toch ook een keer moeten gaan werken. Rekeningen betalen, weet je nog wel?’
Zijn relaas was duidelijk genoeg.
‘Misschien kunnen we nog eens een keer langskomen. De omgeving hier is prachtig en we hebben nog lang niet alles gezien.’
Ze knikte. Met twee handen om haar koffiemok geklemd probeerde ze te denken. Wat was er nog wat ze hier moest doen, wat thuis niet kon?
Het viel haar niet in. Ze dacht aan de vele foto’s die ze had gemaakt. Die waren beter dan wat ze op internet vond. Ze had zelf alle straatjes doorgelopen en alles gezien. ‘Ik wil graag dat we Willibrord zeggen dat we niets hebben gevonden en dat we ermee ophouden. Dat vind ik wel zo netjes. Misschien kunnen we de camper verkopen bij de Roma. Dan vliegen we naar huis.’
‘Dat is tweehonderd kilometer de verkeerde kant op rijden, en ook nog eens terug. Vierhonderd kilometer dus,’ zei Ruud iets te nadrukkelijk.
‘Wat wil je dan doen? Willibrord mailen? Even bellen? Hem een brief sturen? We kunnen hem onmogelijk bereiken.’
Ruud zuchtte diep en vloekte. ‘Nee, het gaat niet gebeuren. We gaan naar huis.’
‘Dan zal je toch zonder mij moeten gaan…’
Zijn gezicht stond compleet op onweer en hij sloeg met zijn vuisten op tafel. ‘Dan zit er weer niets anders op. Verdomme, als je nog eens wat weet. De hele vakantie hebben we verpest met het zoeken naar iets waarvan we niet weten of het bestaat, we weten eigenlijk niet eens wat we zoeken, of waarom. Alleen omdat een spook onder in de berg van Montserrat wraak wil nemen op de moordenaars van zijn dochter.’
Ze liet hem maar even uitrazen, om daarna poeslief te vragen: ‘Zullen we vandaag nog eens door het dorp wandelen? Dan rijden we vanavond naar Calella. Daar kunnen we veilig overnachten. Dan gaan we de volgende dag naar Montserrat, rijden terug naar Calella en kijken of we de camper kunnen achterlaten. Geo brengt ons wel naar het vliegveld.’
‘Ik ben hartstikke gek dat ik hier nog aan meedoe,’ verzuchtte Ruud.
Ze pakte de kleine rugzak en stopte de laptop erin.
‘En je gaat verdomme niet de hele dag naar dat ding kijken!’ zei hij wijzend op de laptop.
Onderdanig schudde ze haar hoofd.
Ze liep naar de plek waar haar aantekeningen lagen. Verbaasd keek ze rond. Niets te zien.
‘Ruud, heb jij mijn aantekenblok gezien?’
‘Nee, niet gezien. De laatste keer was gisteravond. Toen was je er onafscheidelijk van.’
Ze negeerde de sarcastische ondertoon. Misschien had ze het blok laten vallen? Ze keek onder de tafel, aan de andere kant, liep verder weg. Nergens iets te vinden. Niets. Onverklaarbaar verdwenen.
Met gefronst voorhoofd pakte ze de rest van de spullen in. Ruud sloot de camper en ze gingen voor de laatste keer terug naar het mysterieuze dorp.
Op een terrasje begon ze toch weer te lezen.
‘Luister eens, in negentienhonderdeenenzeventig werd langs de weg ergens tussen de dorpjes Serres en Arques een graftombe ontdekt. Verschillende schatzoekers meenden dat hier iets te vinden was en groeven complete tunnels. Uiteindelijk gebruikte zelfs iemand explosieven om de tombe op te blazen. Er werd nooit iets gevonden. Waarschijnlijk ook omdat dit niet de originele tombe was. Die was in de zeventiende eeuw vernietigd in opdracht van Lodewijk XIV. Een aantal jaren later kocht hij het schilderij "Les Bergers d’Arcadie" en liet het diep in zijn kelders wegstoppen. Vervolgens gaf hij opdracht om de tombe te vernietigen. De tombe die later werd gebouwd en weer opgeblazen, was waarschijnlijk eind negentiende eeuw gebouwd.’
‘En dus zitten ze hier allemaal te graven bij een tombe die veel later is gebouwd, misschien wel op een andere plek, en niemand weet hoe en waarom. Ja, dat klinkt logisch.’ Het sarcasme droop ervan af. Hij nam nog een slok van zijn bier.
Verschrikt keek ze hem aan.
‘Hele volksstammen komen hier graven en er is nog steeds niets gevonden. Dat hebben ze hier goed bekeken. Het dorp is voor de komende honderd jaar verzekerd van toeloop van nieuwsgierigen, al dan niet met schop. Ha, hoe maak je van een onooglijk dorp een toeristische attractie van formaat!’ Hij wenkte de ober en nam nog een biertje. ‘Er wordt zoveel gegraven dat het onkruid nog niet de kans heeft om te groeien. Het enige wat hier groeit, zijn de complottheorieën.’ Hij zette zijn glas neer. Het bleek alweer leeg te zijn. Weer wenkte hij de ober.
De discussie ging helemaal de verkeerde kant op en snel nam ze een besluit. Ze sloot haar laptop af en keek hem aan. ‘Ik zie dat je het echt niet meer leuk vindt. Ik wil je vragen of we alsjeblieft nog naar Montserrat kunnen, al is het maar voor mijn gevoel. We kunnen de oude man niet laten zitten. Kom, we gaan. Ik houd ermee op. Beloofd.’
Ruud knikte, nog steeds kwaad, maar toch lichtelijk opgelucht. ‘We nemen de kortste weg naar Spanje. Ik heb geen idee waar die graftombe ligt, maar ik stop niet als we erlangs komen. Als je dat maar weet.’
‘Jij kunt helemaal niet stoppen, want ik rijd. Jij hebt te veel bier gehad.’
Stil liepen ze terug. Voorzichtig hielden ze elkaars hand vast, wetende dat ze op het punt stonden om een fikse ruzie te krijgen, al had geen van de twee daar zin in. Ze dacht aan de rit die voor haar lag. Het was maar tweehonderd kilometer, maar met een sikkeneurige vriend en hoofdpijn leek het haar bij voorbaat al geen pretje. Ze vond dat ze het niet kon maken om de oude man te laten zitten zonder wat te laten horen. Haar vriend was haar echter nog meer dierbaar, ze besloot dat als hij er echt problemen mee had, dat ze het stuur zou omdraaien en recht terug naar huis zou rijden. Hoofdpijn of geen hoofdpijn.
Ruud leek echter tevreden. Bij de camper aangekomen hadden ze alles in een mum van tijd ingeladen en opgeruimd. Ze keek nog eens rond naar haar aantekeningen. Echter zonder resultaat. Een felle blik van Ruud deed haar haar zoektocht staken. Snel maakte ze koffie, in de hoop helderder te worden in haar hoofd.
Ze kroop achter het stuur en startte de motor. Naast haar stond de thermoskan koffie. Die zou ze nodig hebben.
De weg was smal. Gelukkig was het niet druk. Voorzichtig reed ze weg. Op dit tijdstip dwaalden de meeste toeristen door het dorp en was iedereen al op zijn bestemming. Ze reed de slingerweg af die van het dorp wegleidde. Zo hier en daar hadden toeristen hun auto lukraak in de berm geparkeerd. Ze liet het gas los en reed er langzaam voorbij. De weg maakte een haarspeldbocht van honderdtachtig graden. Ze drukte op de rem. Er gebeurde niets. Het pedaal liet zich ook ineens erg gemakkelijk tot op de bodem indrukken. Wild begon ze op het pedaal te trappen. Totaal geen reactie. De camper slingerde zich steeds sneller door de bocht.
‘Heb je haast?’ vroeg hij, nog steeds kwaad.
‘De rem doet het niet!’ gilde ze in paniek.
‘Hoe bedoel je?’
Hij kreeg geen antwoord. Ze was te druk bezig met de camper op de weg te houden. Ze kon een groepje toeristen met iemand in een rolstoel nog maar nauwelijks ontwijken. De oude man in de rolstoel maakte boze gebaren naar haar, maar ze kon er geen aandacht aan schenken. Voor haar lag gelukkig een recht stuk weg. Dat gaf tenminste wat mogelijkheden. Ze schakelde terug en liet de wagen remmen op de motor. Ze trok de handrem aan. Met gierende banden kwam de wagen tot stilstand in de berm. Ruud was er niet op bedacht en vloog voorover. Gelukkig werd hij tegengehouden door zijn riem.
Nog nabibberend zette ze de motor uit. Haar hoofd was nu één zee van hoofdpijn. Niets ziend staarde ze voor zich uit.
Hij sprong uit de wagen en opende de motorkap. ‘Ja, dat wordt bellen volgens mij. Kapotte remleiding!’ Hij klapte de motorkap weer dicht en klom in de camper. ‘Gaat het een beetje met jou?’
Ze knikte.
‘Wacht eens even. Misschien hebben we nog wel iets. Hij begon te rommelen onder de stoel. ‘Kijk!’ zei hij triomfantelijk.
Hij haalde een rol zware tape onder de stoel vandaan en kroop weer onder de motorkap. ‘Gelukkig, ik denk dat er nog voldoende remvloeistof in zit. Als ik de leiding kan repareren, kunnen we voorzichtig naar een garage rijden. Laat mij maar even. Het scheelt dat dit een ouderwets geval is. Met zo’n moderne motor kan ik niets.’
Ze ging in de berm zitten met een grote kop koffie. Dat deed haar goed. Langzaam werd ze weer rustig. Ze begreep het niet. Of hij zag de wereld anders door zijn bier, of hij was gewoon blij dat ze konden gaan. Anders kon ze zijn stemming niet begrijpen.
Na een kwartier was hij klaar. Tot haar ontzetting veegde hij zijn smerige zwarte handen af aan een goede handdoek. Die kan dus weg, dacht ze bij zichzelf.
‘Ik rijd wel.’
‘Nee, ik rijd. Rij jij maar over een uur of zo. Hier, drink zelf ook maar wat koffie. Jij kunt het even hard gebruiken als ik,’ protesteerde ze.
‘Wat je wilt. Eerst even voorzichtig optrekken en pompend remmen. Dan loopt de remvloeistof door en moet hij het weer doen.’
Bibberend stapte ze weer in. Hij knikte haar bemoedigend toe. Heel voorzichtig trok ze op. Met een vaartje van nog geen tien kilometer per uur trapte ze op de rem. ‘Hij doet niks!’
‘Gewoon paar keer doen, dan komt het goed.’
Weer gaf ze gas. Dit keer gaf het pedaal al een beetje tegendruk en voelde ze de wagen langzaam remmen. Na een paar keer bleek het weer in orde.
‘Bedankt,’ zei ze zachtjes. Ze gaf meer gas en reed met normale snelheid verder. ‘Heb je je afgevraagd waardoor het zou komen dat wij ineens een kapotte remleiding hebben? Was hij versleten of doorgesneden?’
Hij keek haar verbaasd aan.
‘Hoe kom je daarbij?’
‘Ik weet het niet, ik vind het verdacht. Gisteren heb ik mijn aantekeningen buiten laten liggen. Vanmorgen waren ze weg. Alles kwijt. Gelukkig had ik de laptop wel mee naar binnen genomen.’
Hij keek nadenkend door de voorruit. ‘Verdomme,’ was alles wat hij zei.