Hoofdstuk 4

Ter Leede

Voetbal is alleen een sport voor vrouwen als ze op de tribune zitten.

De Nederlandse Voetbal Bond (NVB) in 1896

‘Alles prima, maar ik ga niet achterin spelen.’ Het waren mijn eerste woorden tegen mijn nieuwe trainer. Ik wilde me kapot rennen, tot het uiterste gaan en de tegenstander permanent op de hielen zitten. Ik was klaar met verdedigen en de boel achterin dichthouden. Na het kampioenschap bij SVA was ik naar Ter Leede in Sassenheim vertrokken en ik wilde iets nieuws. Gelukkig mocht dat van trainer Alex Scholte en ik kwam in het veld naast Sandra Muller te staan. Zij had een hekel aan verdedigen op het middenveld. Het liefst liep ze alleen maar naar voren en liet mij het vuile werk opknappen. ‘Loop se vandaag he, Koster! Succes!’ riep ze voor het begin van elke wedstrijd.

‘Als jij ze erin schiet, vind ik het goed,’ schreeuwde ik terug.

Op het middenveld was ik van vaste waarde voor het team. In het eerste jaar wonnen we direct de dubbel. In totaal zouden we zelfs vier keer landskampioenschap worden, twee keer de Beker pakken en één keer de Supercup. En al die jaren dat we bij Ter Leede voetbal op het hoogste niveau speelden, stonden er alleen maar ouders langs de lijn.

*

Met Oranje trainde ik nog steeds regelmatig. In maart, op de dag dat in Assendelft De Nacht van het Wapen werd gevierd, moest ik het veld op voor een EK-kwalificatie tegen Engeland. Het was een belangrijke wedstrijd en we zetten alles op alles om te winnen. Maar op de een of andere manier vonden we elkaar niet. Ballen werden half geraakt of slordig aangenomen. De Engelsen speelden met veel passie en gingen elk duel aan met bloed, zweet en tranen. Ik vloog er halverwege de tweede helft uit met rood. De spits Kelly Smit naaide me een tweede gele kaart aan, door me een klap in mijn gezicht te geven. Zelf deed ik niks, maar door onervarenheid stond ik te snel op en kregen we beiden geel. Bloedchagrijnig kwam ik thuis. Mijn zusje kwam in een wolk van parfum op me af. Ze was tiptop gekleed en aan haar oren fonkelden diamantjes. ‘Vanavond ga jij mee naar het Wapen,’ glimlachte ze. Maar als ik ergens géén zin in had, was het om straks naar het Wapen te gaan. Ook al liep het hele dorp er voor uit en zouden er in de verschillende zalen van het café muzikanten optreden. De Nacht van het Wapen was vergelijkbaar met de kermis in oktober: mensen waren er al weken mee bezig. ‘Ik wil op tijd in bed liggen,’ bromde ik tegen haar. Soms begreep ik niet dat zij – terwijl ze zo goed kon voetballen – niet helemaal leefde voor haar sport. Voor mezelf leek het me trouwens ook niet echt gepast om met rood op zak die avond te gaan feesten. Maar mijn ouders, die tot dan toe in de keuken hadden gezeten, begonnen zich er ook mee te bemoeien. ‘Je gaat toch niet de hele avond hier met zo’n teleurgestelde kop op de bank zitten,’ zei m’n moeder. ‘Hup, met je zus mee.’ De enige reden dat ik me uiteindelijk toch heb laten overhalen is omdat ik dacht dat Niels er misschien wel weer zou zijn. Als ik even niet aan voetbal had gedacht, waren mijn gedachten steeds bij hem geweest. Mijn oog viel ook direct op hem toen ik het Wapen binnenkwam. Hij stond in het midden van de zaal een biertje te drinken, omringd door tientallen dronken Assendelftse jongeren. Met dezelfde afgetrapte witte Stan Smiths aan zijn voeten. Toen hij me zag, voelde ik direct een zekere spanning. Zou er iets gaan gebeuren? Even dreven mijn gedachten af. Beter van niet, concludeerde ik toen. Ik woonde immers in een dorp, en als er iets zou voorvallen dan was het morgen het gesprek van de dag. Daar had ik geen zin in. Uiterst relaxed begon ik aan de bar met jan en alleman te praten. Niet lang daarna kwam Niels bij me staan. Hij kocht wat te drinken voor me en zweeg in alle toonaarde over de kwalificatiewedstrijd van die dag. Hoewel hij enigszins gereserveerd was, merkte ik wel dat hij me leuk vond. Hij maakte droge, onderkoelde grappen waar ik erg om moest lachen. Met een strak gezicht zei hij de raarste dingen. Hoe bedenk je het, vroeg ik me elke keer af. Rond een uur of vier gingen de lichten aan. Niels maakte geen move en daar was ik blij om. De rode kaart knaagde aan me en ik liep het liefst gewoon terug naar de Streep met wat buurtgenoten. Wat ik niet had gezien was dat er een andere speelster van SVA ook interesse had in Niels. Ik kende haar niet. Ze had lang donker haar en was een recreant in het voetbal. Geen concurrente op sportief vlak dus. Maar buiten het veld moest ik opeens wel voor haar oppassen.

*

Een paar weken later begon het vreselijk te sneeuwen en veel wedstrijden werden afgeblazen. Trainer Alex Scholte had een gewoon autootje, niets bijzonders, dat hij altijd vlak naast de kantine parkeerde. We stampten zo veel mogelijk sneeuw aan bij de vier wielen en vanuit mijn eigen auto gingen we zitten kijken. Op het moment dat hij achteruit wilde rijden, gebeurde er niets. Ja, behalve dan dat de wielen als een gek ronddraaiden. Zijn kop was onbetaalbaar. Hij snapte er niets van en onder luid gezucht en gekreun begon hij de sneeuw met zijn handen weg te scheppen. Wij reden rustig weg.

Later kregen we Sarina Wiegman als trainer. Als speelster was ze al heel erg op zichzelf geweest, maar als coach was ze dat waarschijnlijk nog meer. Toen we een keer kampioen werden met Ter Leede en met z’n allen uit eten gingen, moest ze na twee wijntjes afhaken. Ze was niet lekker geworden en zag lijkbleek. Jammer genoeg had ze haar eten al besteld.

‘Daar moeten we iets mee,’ zei ik stellig. Onder het toeziend oog van een paar andere gniffelende speelsters deed ik haar eten in een plastic zakje. Ik legde het in mijn auto toen ik naar huis reed. Maandag moesten we weer trainen. Een andere speelster, een middenvelder, had speciaal een T-shirt voor Sarina laten maken met de tekst ‘Kotzbach’. We vonden dit wel een toepasselijke verbastering, aangezien Sarina’s man Glotzbach heette. ‘We hebben een cadeautje voor je,’ lachten we, terwijl ik haar ook het plastic zakje met de gemiste maaltijd gaf. En ja, als trainer kun je dan niet veel anders doen dan leuk reageren. Ze kon zich echt niet laten kennen. Glimlachend nam ze de boel in ontvangst, maar ik betwijfel of ze er de humor van kon inzien.

*

Pas toen de narcissen rond het veld bij SVA waren uitgebloeid, zag ik Niels weer. Mijn zusje deed mee aan een familietoernooi op de club en had allerlei vrienden gepolst of ze mee konden doen. Voor dit soort dingen was ik normaal gesproken huiverig. Door onkunde en geklungel van anderen zou ik misschien een blessure kunnen oplopen. Maar na enig aandringen ging ik overstag. Mijn eigen competitie was al afgelopen en ik moest toch ergens mijn energie kwijt. Vroeg in de ochtend, toen het gras net was gemaaid, begonnen de eerste partijtjes. Om me heen zag ik alleen maar bekenden, alle jongeren van Assendelft Noord & Zuid stonden op het veld. Niels was aanvoerder bij een team dat al halverwege de middag afviel. Hij kon nu dus op zijn gemak wat rondhangen bij andere wedstrijden. Hier en daar maakte hij langs de lijn een praatje, haalde een drankje en schoot eens een fout geraakte bal terug. Toen mijn team aan het eind van de dag de finale met ruime cijfers won, kwam hij naar me toe. ‘Kan ik jou niet een contract aanbieden?’ vroeg hij.

Ik lachte en antwoordde: ‘Maar wat staat daar tegenover dan? Kan je me eerst niet gewoon een avond vrijhouden? Met drankjes?’ In de avondzon stonden we nog een tijdje te geinen terwijl vrijwilligers het veld leegmaakten. Op aandringen van mijn zusje verhuisden we naar café de Viersprong. Daar nam ze me in het toilet even apart. ‘Je moet nu wel toeslaan,’ zei ze streng. Ik wist dat ze doelde op die sportieve recreante, die ook een oogje op Niels had. Ach, dat zal toch niet, dacht ik meteen. Maar toen ik weer het café in kwam, zag ik iemand met lang donkerbruin haar, vlak bij de bar. Ze danste met Niels.

*

Misschien was dat de trigger geweest. Ik kon me nu niet langer afzijdig houden en schudde andere mensen, die op dat moment op me afkwamen, zo snel mogelijk van me af. Op de dansvloer focuste ik me helemaal op Niels. Ik maakte oogcontact, fluisterde af en toe wat in zijn oor en danste steeds closer en closer tegen hem aan. Na een tijdje pakte hij mijn hand en nam me mee naar buiten. We liepen een stukje de straat uit, voorbij een heg en begonnen daar te zoenen. Het was absoluut een goede kus. Niels deed het goed. Verder rook hij lekker en ik voelde me op mijn gemak bij hem. Toch kon ik alleen maar denken: waar ben ik in godsnaam mee bezig? Dit wil ik helemaal niet! Nooit zou ik mijn vrijheid opofferen of rekening houden met iemand anders. Alles moest gewoon blijven zoals het was. Met tegenzin en een drukkend gevoel van benauwdheid op mijn borst, gaf ik hem mijn telefoonnummer. Binnen krabbelde hij het op een bierviltje. Ik wilde het niet, maar toch gebeurde het en eigenlijk vond ik het ook wel leuk. Ik was vooral geschrokken van mezelf. Nog geen halfuur later peerde ik hem alweer naar huis. Zonder hem. Hij drong ook niet aan om me naar huis te brengen. Waarschijnlijk voelde hij dat ik uit balans was gebracht. Een onprettig gevoel voor een sporter.

*

In de zomermaanden had ik een vakantiebaantje bij de post. Ik kreeg de Dorpsstraat en de Kerkbuurt waar ik brieven door de bus moest gooien. En, het allerbelangrijkste, daar zat ook het huis van Niels bij. Steeds hoopte ik dat ik hem zou zien.

Normaal gesproken lette ik er nooit op hoe ik de deur uit ging, maar nu wilde ik er toch goed uitzien. Make-up droeg ik alleen nog steeds niet. En zeker niet tijdens een wedstrijd. Dan dacht ik alleen maar aan winnen. Ik snapte dat sommige speelsters zich wel helemaal opmaakten tijdens een wedstrijd, maar uiteindelijk ben je toch overgeleverd aan de foto- of tv-­redacteur. Zij kiezen misschien soms net de foto waar je met je mond open op staat. Af en toe dacht ik als ik iets terugzag: oké gasten, jullie hadden wel een charmantere foto van me kunnen pakken. Maar het was nooit een reden om mijn gezicht vol te plamuren.

Mijn lichaamshouding vond ik wel belangrijk. Deels ook omdat dit goed van pas kon komen om de tegenstander te intimideren. Op het veld leerde ik mezelf aan om tegenstanders altijd in de ogen te kijken en keiharde handen te geven. Bij speelsters uit China of uit Rusland kon dit al vanaf het begin goed werken. Het zijn vrouwen die zich kleiner opstelden en als je dan nog even aanzet met een goede handdruk, maakte dat soms een wedstrijd lang verschil. ‘Auw’ of ‘wauw’ hoorde je dan, terwijl ze naar hun hand grepen. Ik deed het ook bij trainers. ‘Hallo hé!’ riepen die uit. Of: ‘Goedemorgen!’ Van mijn vader leerde ik het al op vroege leeftijd: geen slappe handjes, altijd stevige handen. En: schouders naar achteren en borst vooruit. Daardoor werd ik groter dan ik eigenlijk was. Mensen die me buiten het veld ontmoetten, zeiden wel eens: ‘Je bent veel kleiner in het echt.’

Aan praten deed ik niet. Ook niet als ik werd uitgedaagd. Vooral in de jeugd had ik veel teksten naar mijn hoofd gehad als ‘manwijf’ en ‘wijven kunnen niet voetballen’. Als ik een keer niet lekker in de wedstrijd zat of als ik een te korte terugspeelbal gaf, begon de tegenstander direct tegen me te praten. Dat was hun vorm van intimidatie. Nooit zei ik iets terug. Ik maakte me alleen maar nog groter en ging nog harder het duel in.

*

Niels was met vrienden op vakantie geweest. Geen wonder dat ik hem geen enkele keer had gezien. Hoewel ik zeker wist dat ik hem die avond in de Viersprong mijn nummer had gegeven, had hij nog steeds niet gebeld of ge-sms’t. Blijkbaar was hij niet zo van het eerste initiatief. Mijn zusje kon via via aan zijn nummer komen. Maar omdat ik zoveel tijd aan voetbal besteedde en zo’n druk schema had, leek het me beter om zelf ook niet te bellen. Mijn zusje zei: ‘Jezus, kom op nou. Stuur die jongen een berichtje!’ Ze vertelde dat de jongens met wie Niels op vakantie was geweest, vonden dat hij veranderd was. ‘Wat heeft Daphne met hem gedaan?’ zeiden ze. ‘Hij heeft geen enkele keer naar een andere meisje gekeken!’ Toen ik dat hoorde, wist ik dat het weer tijd was voor actie. Ik stuurde een sms’je met de vraag of hij wilde afspreken. Dit keer zou ik wel iets speciaals kopen om aan te trekken. Maar geen rokje uiteraard. Ik wilde bij mezelf blijven en koos iets sportiefs.

Mijn zusje was in de zevende hemel. Ze wist hoe leuk ik hem vond en ze zag direct dat het helemaal raak was.

Op zaterdagavond spraken Niels en ik af bij de bus aan de Dorpsstraat in Assendelft. De spanning hing de hele weg naar Zaandam in de lucht. Op het centrale plein, waar iedereen nog in het heerlijke septemberzonnetje buiten op het terras zat, bestelden we het ene na het andere drankje. Hij dronk biertjes, ik spa-rood en een colaatje. Hij bracht me thuis en voor de deur zoenden we elkaar. Toen liep hij 500 meter de andere kant op, naar zijn eigen huis. Hierna was het dikke mik en durfde ik hem meerdere keren per dag te sms’en.

*

Ik merkte dat ik veranderde. Normaal gesproken ging ik op zaterdagavonden nooit weg. Ik wilde herstellen en bijkomen van de wedstrijd. De zondag gebruikte ik om rustig wat uit te lopen. Alleen heel af en toe ging ik met een andere speelster, Jeanet van der Laan, op zaterdagavond van Ter Leede mee naar Noordwijk. We dronken wat in het centrum en ’s avonds bleef ik dan bij haar slapen. De volgende ochtend reed ik terug naar huis, deed mijn hardloopkleding aan en liep mijn wekelijkse rondje. Nu ik Niels had ontmoet, ging ik op zaterdag alleen nog maar met hem op pad. Hij had een bijbaan in het Italiaans restaurant Da Marcello, in Krommenie. Wanneer zijn werkdag ten einde liep en hij de koks hielp met de desserts, nam ik plaats aan de bar. Echt uitgaan deden we niet, het bleef vaak bij een drankje of de bioscoop. Maar het contrast met vroeger was niettemin groot, toen ik op zaterdagavonden altijd op de bank had gezeten.

Naast het voetbal had ik er een doel bij gekregen: Niels. Ik wilde hem zo vaak mogelijk zien. Dat betekende dat ik op de zondagen dat hij het veld op moest, ook langs de lijn stond. Daarna zat ik dus opeens wéér in de kantine van SVA. ‘Huh, Daphne, ben je terug?’ vroegen mensen. ‘Nee, nee,’ antwoordde ik haastig. ‘Ik kom alleen kijken.’

De wedstrijden van Niels bleken niet om aan te gluren. Hij stond linkshalf bij SVA 12. Behalve dan dat hij een explosieve speler was, die snel bij de bal kon zijn, leek het verder nergens op. Toch genoot ik er enorm van om hem in zijn korte broek te zien hobbelen. Al kwam ik op een gegeven moment gewoon pas halverwege de tweede helft aanzetten, als ze tegen een hekkensluiter speelden. Een hele wedstrijd trok ik gewoon niet. Ik heb me eigenlijk nooit afgevraagd of hij zenuwachtig was als ik kwam kijken. Niet dat ik hem tips of adviezen ging geven, hoor! Ik bemoeide me niet met zijn spel. Het was hoe dan ook hopeloos. Dat wist hij zelf ook.

*

Via Niels kwam ik ook in aanraking met zijn vriendengroep. Het was een hechte club jongens die elkaar al vanaf de middelbare school kenden en samen hadden gevoetbald. Bob, Tjebbe, Patrick, Rick en Niels kregen toevallig genoeg allemaal in dezelfde tijd een vriendin, waardoor we elkaar veel als stelletjes ontmoetten.

Over voetbal hadden we het zelden en ze kwamen ook nooit kijken. Ik vond dat wel prettig. Ze wisten dat ik het erg druk had en als ik een periode geen tijd had om af te spreken of niets van me liet horen, was dit geen probleem.

Aan vriendinnen heb ik nooit zo’n behoefte gehad. Er zijn wel veel meiden geweest waar ik het goed mee kon vinden, zoals Jeanet van der Laan, en later de voetbalsters Chantal de Ridder en Lois Oudemast, maar vrijwel nooit kwamen ze echt bij me over de vloer. Dat hoefde van mij ook niet zo, ik zag ze al zes, soms zelfs zeven keer per week op het veld. Misschien kwam het omdat ik er niet van hield om over mijn gevoelens en gedachten te praten. Veel vriendschappen dreven voor mijn idee op het oeverloos gekwebbel over emoties. Ik hield al niet van ‘gedoetjes met beste vriendinnen’ op de middelbare school. Liever ging ik op zoek naar een lege gymzaal in de pauze dan dat ik moest gaan verkondigen hoe ik me ergens over voelde.

*

Pas na drie maanden sliepen Niels en ik voor de eerste keer samen. Het was zo leuk dat ik me meteen afvroeg wanneer ik hem weer zou kunnen zien. Hij joeg me ook absoluut niet op, dat hielp misschien wel, want anders was ik vrijwel zeker afgehaakt. Niels was mijn eerste echte vriendje. Met zoenen was ik er vroeg bij geweest, al op mijn twaalfde deed ik dat met een vakantievriendje. Evenals flirten en intiem omgaan met gasten. Op het CIOS hield ik enorm van stoeien met studiegenoten. We maakten opmerkingen naar elkaar die soms over het randje waren, maar nooit gebeurde er iets. Al had ik meerdere vriendjes gehad, ik kon mij nooit helemaal overgeven. Er bleef een bepaalde geslotenheid. Bij Niels bleek het geen enkel probleem, zo overtuigd was ik van hem. Een fijne bijkomstigheid van het slapen met hem was dat mijn heftige dromen als sneeuw voor de zon verdwenen. Als puber had ik veel onrustige nachten gehad, waarbij ik soms op mijn bank of zelfs op mijn bureau wakker was geworden. Van heimwee naar trainingskampen kreeg ik ook minder last. Het liefst was ik altijd met mijn club of het Nederlands Elftal op pad. Ik hield zo van het voetbal, de interactie met andere speelsters, het gek doen en de grappen uithalen. Vooral het ritme dat daarbij hoorde van trainen, douchen, eten, op je bed liggen, een spelletje spelen en weer voetballen vond ik lekker. Sommige speelsters vonden dat te streng, maar ik bloeide daar juist van op. Mijn moeder merkte het altijd direct aan me als ik weer thuis was. Ik moest thuis mijn draai weer vinden en had dan last van heftige dromen. Het was waarschijnlijk mijn manier om emoties te verwerken.

Niels bracht rust op verschillende vlakken in mijn leven. Behalve toen we een jaar na onze eerste ontmoeting op Oud & Nieuw weer naar de Pimpelaar gingen. Nu als stel. Ik had even geen trainingen, geen wedstrijden en kon een keer helemaal losgaan. Voor het eerst van mijn leven was ik echt dronken. Wat ik niet wist was dat als je zo afgetraind bent, drank heel erg verkeerd kan vallen. De volgende dag was ik doodziek, terwijl ik ’s avonds nog bij mijn schoonouders moest eten. Ik wilde me absoluut niet laten kennen en heb daar dapper aan tafel gezeten en de ene na de andere aardappel weggeprikt. Maar één ding wist ik zeker: dit overkomt me nooit meer.

*

Na anderhalf jaar zijn we gaan samenwonen. De meeste avonden kookte Niels voor me, soms gingen we uit eten bij Da Marcello in Krommenie. In de zomer reisden we naar Italië voor een lange vakantie. Nooit was er drama of ruzie. Onenigheid losten we snel op. Het nuchtere Noord-Hollandse van Niels trok me enorm aan. Zijn ouders hadden het ook en daar kon ik het al vanaf het eerste moment goed mee vinden. Zijn vader was filiaalhouder in een supermarkt in Krommenie, waar hij elk jaar meedeed aan de verkiezing voor ‘beste supermarkt van het jaar’. Mijn schoonmoeder werkte op een steenworp afstand in een kledingzaak.

Het enige jammere was dat Niels nog steeds op zondagochtend op tijd zijn bed uit moest om te voetballen. Vaak regende het als we lepeltje-lepeltje samen wakker werden. ‘Laat het alsjeblieft afgelast zijn,’ fluisterde hij. Maar dat was maar een enkele keer het geval. Toch hees hij zich dapper in zijn trainingspak om naar SVA te gaan, terwijl hij veel liever bij mij in bed was gebleven.

Ik kon er wel eens over klagen, maar eigenlijk was dat oneerlijk. Niels klaagde namelijk nooit over mijn belachelijk drukke schema. Misschien omdat ik hem al vanaf het begin duidelijk had gemaakt dat voetbal voor mij op nummer één stond. Maar misschien ook omdat hij wist dat ik niet van voetbal alleen kon leven. Ik moest een opleiding volgen en daarna een baan zoeken. En dus was ik bijna alle dagen en avonden van de week weg. Ik reed van mijn college bij de ALO naar Ter Leede en Oranje. Later werkte ik als fulltime docent op het St. Michael College in Zaandijk . Ik had een weekprogramma om misselijk van te worden. Niels haalde vaak opgelucht adem als ik aan het eind van de avond weer heelhuids thuis was. Toen mijn Citroen AX een keer kapot ging op weg naar een training en ik geen geld had voor een nieuwe, schoot hij te hulp.

Met voetbal zelf verdiende ik letterlijk helemaal niets. Het enige wat ik van Ter Leede kreeg was een tweedehands autootje en een reiskostenvergoeding: negentien cent per kilometer. Dit wagentje reed vrij zuinig, dus ik hield er nog iets aan over. Ik heb er destijds nooit over geklaagd, ook omdat het mijn eigen keus was om dit te doen. Maar wat ik moeilijk vond om te zien was dat veel getalenteerde speelsters om me heen eruit gingen op hun vierentwintigste. Ze moesten gaan werken en voor voetbal was geen tijd meer. Een enkeling kon het nog een paar jaar rekken, maar langer niet. Het programma was niet vol te houden, zeker niet als je af en toe eens een avondje wilde stappen. Dan had je niet genoeg tijd om te herstellen. Uitgaan deed ik al niet meer. Af en toe naar de bioscoop of ergens een hapje eten kon nog net. Maar de tijd dat je vrij was moest je proberen zo veel mogelijk te rusten. Ik heb wat kruisbanden om me heen zien scheuren, van speelsters die de combinatie werk en voetbal niet volhielden. Sommigen liepen van uitputting de ene na de andere blessure op. Het deed me pijn dat zoveel goeie voetbalsters, met zoveel potentie, de handdoek in de ring gooiden. Ze konden het niet meer opbrengen om alles continu zelf te moeten investeren.

*

Vera Pauw kwam binnen als coach bij het Nederlands Elftal. Ik kende haar al van kinds af aan. De eerste keer dat ik haar zag was in Zaandijk, tijdens de wedstrijd ­Nederland-­­Grieke­nland waar mijn moeder me mee naartoe had genomen. Ik was in die tijd maar van weinig mensen onder de indruk en dacht bij alles ‘o dat kan ik ook’, maar als je naar Vera keek, zag je echt een leider in het veld staan. Ze was een centrale verdediger. Een positie waar ik later ook zou gaan spelen. Vera kreeg ik als trainer bij Jong Oranje en nu dus ook bij het echte Oranje. Zij moest de puinhoop opruimen. Zij moest van ons een hecht team maken, ons bevrijden van ons ‘net-niet-complex’ en ervoor zorgen dat we ons voor een groot toernooi zouden plaatsen. De handtekening van Vera op haar contract was nog niet eens opgedroogd, of ik werd gebeld met een onmogelijke vraag.

*

Het was maandag. Drie dagen later, op donderdagmiddag, zou de wedstrijd Duitsland-Ghana plaatsvinden in Berlijn. Maar er bleek iets aan de hand te zijn met het Ghanese vrouwenelftal. Ze konden op de een of andere manier niet vliegen en nu had Duitsland geen tegenstander. Aangezien de tv-rechten al waren geregeld, moest er een wedstrijd worden gespeeld. De buren werden gebeld. Nederland zou Ghana moeten vervangen.

Die middag kreeg ik een opgewekte Vera aan de lijn. De dag erna zouden we vertrekken, op donderdag de wedstrijd spelen en op vrijdag vlogen we terug naar huis. Ik zou maar drie dagen vrij hoeven te maken. Maar met mijn weekschema, waarin het ontzettend passen en meten was, kon ik niet zomaar weg. Ik liep mijn eindstage, was mijn traject aan het afronden en gaf les aan leerlingen – die kon ik niet opeens in de steek laten. Voor mij zijn afspraken afspraken, en ik wilde me koste wat kost aan mijn woord houden.

Vera was nog niet eens officieel bondscoach, had nog nauwelijks met speelsters kennisgemaakt en zette ons meteen voor het blok.

‘Ik ga kijken wat ik kan regelen,’ zei ik door de telefoon. ‘Of ik meekan.’

Opgewekt antwoordde ze: ‘Tuurlijk, dat lukt je wel.’

Er zat me nog iets anders dwars. ‘Omdat die Duitsers dat nu opeens willen,’ zei ik later die dag tegen Niels, ‘moeten wij maar op stel en sprong die kant op komen.’ Ik had geen zin in dat soort nederigheid, zeker niet als het ten koste ging van mijn eigen leerlingen. De volgende dag belde ik Vera terug.

‘Ik kan niet mee.’

Kil zei ze – en haar stem sloeg over – : ‘Dan zijn de consequenties voor jou.’

‘Oké,’ antwoordde ik. Daarna hingen we op.

*

Ik was de enige speelster die er niet bij was. Met Niels samen zat ik voor de tv toen het fluitsignaal klonk en de oranje leeuwinnen de aftrap namen. Ik wist dat er meer speelsters waren die er hetzelfde over hadden gedacht als ik. Maar niemand had het tegen Vera durven zeggen en iedereen was braaf in het vliegtuig gestapt.

Aan de ene kant hoopte ik dat mijn teamgenoten nu enorm af zouden gaan en dat de Duitsers met ruime cijfers zouden winnen. Aan de andere wilde ik dat natuurlijk helemaal niet.

De wedstrijd verliep onverwachts goed. Nederland was sterk, hield prima stand en verloor uiteindelijk met een klein verschil. Het was een fantastische binnenkomer voor Vera, die na afloop stond te stralen langs de lijn.

‘De consequenties zijn voor mij. De consequenties zijn voor mij,’ schoot het ’s avonds nog door mijn gedachten. Ik wist niet wat ze er precies mee bedoeld had, maar ik vreesde het ergste. Tot mijn grote opluchting werd ik een week later toch weer uitgenodigd voor de selectie. Ik mocht komen trainen in Zeist. Vera en ik gaven elkaar een hand en zeiden verder niks. Ik wist dat me iets te wachten stond, maar nog niet wat. Al snel kreeg ik door dat ik bij de oefenpartijtjes op de training bij de mindere speelsters werd ingedeeld. Ik zat in het B-team. Oké, dacht ik, niet zeuren nu. Dit is blijkbaar de consequentie. Hou gewoon je rug recht.

*

De week erop weer hetzelfde verhaal. Ik werd uit de selectie gehaald en bij de mindere speelsters gezet om te oefenen op positiespel. Een week later gebeurde hetzelfde. Vera negeerde me. En de week daarop zat ik weer in hetzelfde B-team. Vera zei en deed nog steeds niets. Ze was ook niet vijandig of onvriendelijk. Op een gegeven moment duurde het me te lang. Ik besloot een gesprek aan te vragen. Dat kon gelukkig vrij snel. Een paar dagen later zat ik tegenover Vera in een kleedkamer in Zeist. Ze zei niets. Ze zat daar alleen maar op een bank. Maar opeens zei ze: ‘Ik had toch gezegd dat de consequenties voor jou zouden zijn.’ Ze begon een betoog dat ze alleen maar wilde werken met speelsters die alles wilden geven voor het voetbal. Voor wie deze sport hun leven was en waarvoor ze alles wilden laten wijken. ‘En in mijn ogen heb jij dat niet gedaan,’ voegde ze toe. ‘Want je bent niet meegegaan naar Berlijn.’

Ik voelde een ontzettende woede in me opkomen. Als er iemand voor het voetbal leefde dan was ik het. Ik moest alleen meerdere ballen in de lucht houden om van mijn sport te kunnen leven. Snapte ze dat niet? Juist bij mij was alles steeds geweken voor het voetbal. Zoek het lekker uit, dacht ik. Maar ik wist dat ik als speelster zwak stond en dat de coach altijd het laatste woord had. ‘Ik zie het heel anders,’ begon ik. De argumenten die ik aanvoerde kwamen totaal niet aan. Vera bleef bij haar punt. Vijftien minuten later stond ik weer buiten. Ik had niet geschreeuwd of emoties laten zien. Een uur later ging ik gewoon weer trainen met mijn B-team, maar als snel voelde ik dat ik het niet meer kon opbrengen. ‘Als jij geen respect hebt voor mijn beslissing,’ dacht ik, ‘wat doe ik hier dan nog?’ Vera keek niet meer naar me om. Toen ik me omdraaide en nog een laatste blik wierp op het trainingscomplex, wist ik dat ik niet meer terug zou komen. Je zult het wel merken, dacht ik, hoe erg je me gaat missen in het veld.