Tweede brief aan Soo

Beste Soo,

Ik ben op een regelrechte goudmijn gestoten! De eerste twee dagen was het nog tasten en zoeken, maar daarna? Van een leien dakje.

Drie encyclopedieën heb ik verpatst, een monsterbestelling wasmiddelen afgedwongen, het inrichten versierd van een coffeeshop, alles erop en eraan, en, last hut not least, ik heb een stereotoren aan de man gebracht, zo hoog als de basiliek van Koekelberg, en sterk genoeg om én een balzaal plat te leggen én honderd kilometer verderop de Schaal van Richter uit elkaar te doen spatten…Niet mis toch, voor een eerste week?

Het is echter vooral een leerzame week geweest. Want hoe goed het ook ging, het kan nog beter. Om te beginnen, ik moet mij alleen op de grote dingen toeleggen. De peanuts laten vallen. De stofzuigers, de eiwitkloppers, de deurmatjes…Niet dat ik wil opscheppen, maar daar ben ik te goed voor. Beter één vet contract per dag, dan honderd kleine, die alles bij elkaar nog minder opbrengen dan dat ene.

Precies daar was ik van de week onvoldoende op voorbereid. Dat heb ik snel ingezien. Het mankeerde mij aan stijl. Hoe vetter het contract dat je wil afsluiten, hoe groter de flair waarmee je te werk moet gaan. Je moet zekerheid uitstralen, schwung hebben. Je moet je toekomstige klant durven uitnodigen op een lunch, zomaar, terloops, alsof het de normaalste zaak van de wereld is. En hem dan naar het duurste restaurant van de streek brengen, en daar de kelner aanspreken alsof je hem al jaren kent. Daarna je klant adviseren bij het kiezen van het hoofdgerecht, en hem zonder meer het duurste aanbevelen.

Bij het eten nooit zelf beginnen te praten over zaken, maar wachten tot de klant het doet. Zo ben je psychologisch de sterkere. Je kan dat voordeel nog vergroten door aanvankelijk tegen te pruttelen, zeggende van: “U hoeft zich door deze lunch niet verplicht te voelen om…” Of: “Als ik wijn drink, spreek ik meestal niet over zaken, maar nu u er zelf over begint…”

Speel in op die merkwaardige kruising van eergevoel en schuldbesef, die de grondslag is van elke zakenlunch, en je zal zien, tegen dat de dessertwagen wordt voorgereden, heb je het contract getekend en wel op zak.

Het spreekt vanzelf, dat dit soort zakendoen in een eerste fase meer geld kost dan het opbrengt. Ik heb het niet alleen over de lunches. Het gaat over een stijl van leven, een look.

Ik bedoel maar, van deur tot deur, dat kun je, zeker bij deze hittegolf, probleemloos doen in een T-shirtje en een jeans. Bij big business ligt dat wel even anders. Ik heb een gloednieuw pak nodig, een das, en een aktetas.

Niet lachen, Soo, of ‘t is op je muil! Ja, ik bén van plan om vanaf volgende week in driedelig kostuum te gaan rondlopen. Daar is niets belachelijks aan. Als ik mij voor een examen van Lippens kan uitdossen als een circuspaard, waarom zou ik het dan niet doen voor mijn carrière als handelaar? Het zal in de zakenwereld meer effect hebben dan in het bureau van Lippens, geloof mij.

En wat ook niet meer kan, dat is die verroeste bestelwagen. Om lange afstanden af te leggen, akkoord, en als mobiel kantoor, ja. Maar toch niet om mij te begeven naar bedrijven waar ze misschien al bij het raam op de loer liggen om een blik op te vangen van de man die hun komt vragen om een bestelling te plaatsen van een miljoen! Ik zie mij daar al uitstappen uit mijn Ford. De kans is groot, dat, als ik het portier hard dichtgooi, de bumpers er afvallen. Nee, in het vervolg ga ik naar dat soort afspraken met de taxi. Kan ik nog altijd zeggen dat mijn Buick Regal of mijn BMW zes cilinder in revisie is, of dat ik verkies te reizen per spoor, om zonder tijdverlies mijn dossiers door te kunnen nemen.

Vandaag is het zondag. Zondag, rustdag. Maar morgen vlieg ik erin. Met de winst van vorige week stap ik naar een kledingzaak, een schoenwinkel en winkel in lederwaren. Ik wil zwarte leren schoenen, een blauw pak met een krijtstreepje, en een luxeaktetas. En een etui voor cigarillos, dat maakt ook de nodige indruk.

Ik schrijf je volgende week om je te laten weten hoe een en ander loopt. En intussen: blokken maar, amice! Als het bedrijf mij boven het hoofd groeit, en ik heb een jurist nodig, dan wil ik een goeie. Haal jij je diploma maar, ik zorg voor het kapitaal. Ciao, Tony.

Het was woensdag toen Soo de brief vond. Hij lag in Gent op de grond in de gang, tussen reclamefolders en huis-aan-huisbladen. Soo scheurde de brief onmiddellijk open en las hem een eerste keer, met één schouder leunend tegen de muur.

Het was doodstil in het huis. Het was een oud herenhuis, met twee balkons aan de voorzijde, een indrukwekkend trapportaal, en vele ruime kamers met hoge plafonds. Vroeger, zo’n zestig jaar geleden, had een notaris het laten bouwen. Nu leefden er tijdens het academiejaar negen studenten. Het dak regende door, en ieder jaar voorspelde de loodgieter dat de buizen van de centrale verwarming het zouden begeven. Er was een gemeenschappelijke keuken en een gemeenschappelijke douche. Eén kamer, de duurste, had een eigen douche en een kookplaat waarboven een afzuigkap hing. Het was de kamer van Soo.

De brief was drie vel lang. De letters bestonden uit kleine puntjes. Het was de eerste keer dat Tony zijn printer-tekstverwerker had gebruikt. Voor een brief dan nog, en niet voor een factuur.

Is dit alles, dacht Soo, de brief weer in de envelop bergend en de trap oplopend naar zijn kamer. Ik geloof er niets van, dat het hem goed gaat. Als hij werkelijk zoveel zou hebben verkocht, zou hij het mij niet schrijven, maar het komen vertéllen, in hoogsteigen persoon. Ik ken hem toch. Een klein kind. Hij mijdt mij bewust. Hij geeft alweer geen contactadres, het is alsof hij mij niet onder ogen durft te komen. En daar heeft hij groot gelijk in, ik draai hem de nek om.

Soo vloekte nog veel meer toen hij zijn kamer binnenstapte. Tony was er geweest. Op de tafel stonden een vuil bord, een leeg kopje naast een mes dat nog vol choco hing, en een broodmandje met een half brood erin. De pot choco stond open. Er lag een briefje naast waarop gekrabbeld stond: “Bedankt, Soo! Tony.” Voor de douche lagen een paar handdoeken. Soo voelde eraan. Ze waren nog nat.

Hoe is het mogelijk, stampvoette Soo. Zijn trieste ogen schoten heen en weer. Ik geef hem vorig jaar een sleutel, hij gebruikt die nóóit, ik dacht dat hij die al lang verloren was, en nu lapt hij me dit. In plaats van mij te verwittigen. We hadden elkaar toch kunnen zien?

Hij keek op de envelop van de brief. Het postmerk vermeldde Ieper.

Ieper! Als hij vanuit leper naar Gent kwam, waarom is hij dan niet bij ons langs geweest in Kortrijk? Dat scheelt misschien tien kilometer. En wat komt hij opeens in Gent doen? En als hij toch naar hier komt, waarom schrijft hij dan eerst een brief, naar hetzelfde adres?

Zie je wel dat het niet goed met hem gaat. Hij weet njet wat hij doet, hij rijdt zomaar wat rond. Zijn plan is nu al mislukt. Maar hij is te koppig om dat toe te geven. Een week geef ik hem nog, voor hij met hangende pootjes terugkomt.

Mopperend ruimde Soo de tafel af en deed de afwas. Hij nam zich voor om nooit meer zijn tijd te verliezen met Tony.

Maar toen hij zijn kamer opgeruimd had, en de brief voor de tweede keer gelezen, trok hij zijn hemd uit. Het was klam van het zweet. Hij bekeek zichzelf in de grillig gevormde, met blauw neon omrande spiegel die zijn vader voor hem had gekocht in een Brusselse galerie. Hij zag een logge, witte knul met sproeten en ros haar. Hij ontdeed zich ook van zijn onderkleding en nam een douche.

Om zich af te drogen gebruikte hij de handdoeken die voor de douche op de grond lagen.

Hij liet op de tafel een briefje achter met ‘Bel mij’, gevolgd door drie uitroeptekens en zijn naam. Daarna ging hij met de trein naar Kortrijk terug.

Hij zat bij een raampje en probeerde zijn gedachten bij het Burgerlijk Wetboek te houden, dat opengeslagen voor hem lag op het onhandige tafeltje. De trein jakkerde voort over de rails. Alle raampjes stonden open. Toch was het in de wagon heet als in een oven. Een trein, passerend uit de tegenovergestelde richting, joeg een hete windstoot door de coupé. Bij elke spoorwegovergang rinkelde een bel.

Soo sloot de ogen om door het lawaai en het voorbijflitsende landschap niet te worden afgeleid.

Hoofdstuk IV, Schenking onder de levenden. 931. Alle akten houdende schenking onder de levenden worden…worden…

Shit!