Zaterdag 4 augustus

Het is nu nog drukker op het parkeerterrein, dat sinds het begin van de week bijna voortdurend vol staat. Auto’s rijden uren rond op zoek naar een plekje, en daarnet gingen twee mannen bijna met elkaar op de vuist voor het enige stukje vergeeld gras waar de armzalige populier drie streepjes schaduw op wierp.

De hond en ik zijn de hele ochtend bij de kraam met frisdrank en hotdogs blijven zitten, in de schaduw. De hond dommelde, ik las.

Solange heeft me gisteren een boek gegeven. Ze geeft me elke dag iets. Haar eerste cadeau was het schrift waar ik nu in schrijf. Samen met de pen.

Nadat ik een uur in haar winkel had rondgehangen, had ze in de gaten dat ik me niet voor snoep interesseerde. Tenminste, niet in de eerste plaats. Toch gaf ze me wat snoep.

Ze maakt zich zorgen over mij. Ze voelt zich verantwoordelijk.

De eerste avond stond ik voor haar winkel toen ze de lichten uitdeed en het ijzeren rolluik neerliet. Het was elf uur, 23:03 volgens de klok met cijfers van rode lichtgevende puntjes.

“Wat doe je hier, meisje?”

Ik had zin om te doen of ik doofstom was, zoals ik met Sophie wel eens doe, gewoon om de mensen op straat voor de gek te houden. Maar ik was moe en begon honger te krijgen. Het was nog net zo warm als overdag.

Ik voelde de tranen opkomen, maar wilde niet dat ze mij ergens mee naartoe nam, ook al zag ze eruit als een gezellige dikkerd in haar bloemetjesjurk en had ze lieve ogen.

“Waar zijn je ouders?”

Ik keek om me heen.

Aan de andere kant van de hal, achter de grote, vettige ruiten met latwerk en plastic planten, zaten een heleboel mensen te eten, met gele of groene hoofden, naargelang hun afstand tot de gekleurde neonverlichting. Met mijn kin wees ik naar de tafels.

“Zitten ze in het restaurant?”

Ik knikte.

“En jij, ben je klaar met eten?”

Ik knikte weer.

“Je kan beter niet in je eentje gaan rondwandelen. Het is hier groot; straks verdwaal je nog. Vooruit, ga maar weer naar je ouders. Anders worden ze ongerust.”

Ik glimlachte naar haar, zo dankbaar als ik kon, en deed alsof ik aanstalten maakte om naar het restaurant te gaan.

Toen ze mij de rug toekeerde en zich bukte om het rolluik op slot te doen, glipte ik de toiletten in. Daar bleef ik even wachten. Telkens als er iemand binnenkwam, drukte ik op de knop van de handendroger.

Die nacht, de eerste, sliep ik op de grond van één van de wc’s (de schoonste). Ik werd gewekt door een schoonmaakster die met haar luiwagen tegen de deuren stootte. Ik had net de tijd om op te staan en door te trekken. Ik kwam naar buiten en glimlachte tegen haar.

Mama zegt dat ik de glimlach heb van een kleine dondersteen en dat ik die wat vaker moet laten zien, zodat het bij ons thuis wat gezelliger wordt.

Ik stop met schrijven. De hond is net wakker geworden. We moeten eten gaan zoeken.