Maandag 13 augustus, ‘s-middags

Ik heb sinds donderdag niets in mijn schrift geschreven. Ik had geen zin meer om herinneringen op te halen aan het leven met mijn ouders. Had ik maar herinneringen die me ontroeren, die heimwee oproepen.

Ik heb genoeg herinneringen die me aan het huilen maken, maar niet van heimwee.

Zondag is er weer iets rottigs gebeurd. De plastic zak waar ik al mijn spullen in bewaar was weg. Eigenlijk weet ik niet of ik hem ben kwijtgeraakt, of ik ben vergeten waar ik hem had verstopt, of dat iemand hem heeft gevonden en ergens anders heeft neergelegd. Hoe dan ook, hij lag niet meer in de derde bak met plastic bloemen van de cafetaria, maar ik vond hem terug bij de toiletten, balancerend op de scheidingswand tussen twee wc’s.

Wat ik een heel enge gedachte vind, is dat dit geen geintje van de hond kan zijn. Hij had de zak wel uit de bak met nepbloemen kunnen pakken, maar hij krijgt hem nooit boven op de scheidingswand.

Hij zegt dat hij niemand met mijn plastic zak heeft zien lopen. Voortaan moet ik extra goed opletten.

Hoe dan ook, ik heb mijn hele dagboek herlezen toen ik het weer terug had. Ik vroeg me af wat iemand die het bij toeval onder ogen zou krijgen, ervan zou denken.

Toen besefte ik dat ik over mijn ouders eigenlijk alleen maar lelijke dingen heb gezegd. Ik weet niet wat me bezielde; ik heb best heel fijne herinneringen aan ze, dierbare zelfs.

Eerlijkheidshalve moet ik die ook vertellen. Ik weet alleen niet waar ik moet beginnen. Ik zal erover nadenken. En aangezien ik bijna op de helft van het schrift en op de helft van mijn vakantie ben, zal ik het tweede deel van mijn schrift geheel en al besteden aan hoeveel mijn ouders van mij houden en hoeveel ik van hen hou. Ik moet nadenken en niet meer zomaar wat opschrijven.