Ik ben mijn spullen uit mijn bureau aan het halen, als voorbereiding op mijn verhuizing. Het enige goede van mijn toewijzing aan Wendell is dat het nu gemakkelijker voor me wordt om de Vidromek-dozen door te kijken en meer informatie over dat meisje te verzamelen. Ik weet niet wat ik zal vinden. Ik ben bang voor wat ik zou kunnen ontdekken. Maar vannacht, of liever gezegd vanochtend vroeg, ben ik tot de conclusie gekomen dat ik gehoor moet geven aan die onbehaaglijke drang om meer over het meisje te weten te komen, wat er ook van komt.
“Hé,” hoor ik in de verte Jasmines stem. Dan ziet ze mij mijn spullen in een doos stoppen. “Wat gebeurt hier?” Ze klinkt bezorgd.
“Ik heb opdracht gekregen fulltime met Wendell samen te werken,” zeg ik. Ik durf haar niet aan te kijken.
“Wat krijgen we…Wanneer? Hoezo?”
“Gisteren. Toen ik klaar was met Wendell helpen. Arturo heeft het besloten. Hij zou ervoor zorgen dat jij hulp krijgt. Misschien kan Jasmine Belinda nog krijgen.” Dan zie ik tussen mijn spullen de lijst die Jasmine die allereerste ochtend voor me heeft gemaakt en lopen mijn ogen weer vol.
“Dat geloof je toch niet!” Ik heb Jasmine nog nooit zo van streek gezien. “Wacht. Blijf hier. Is je vader er al?”
“Ja.”
Gedecideerd loopt ze de postkamer uit. Ze gaat ervoor vechten dat ik bij haar mag blijven werken. Een warme gloed stroomt door me heen.
Tien minuten later komt ze met een mismoedig gezicht terug. “Ik geloof dat je van nu af aan bij Wendell werkt,” zegt ze. Ze ploft op haar stoel neer.
“Wat zei Arturo?”
“Je mag me parttime blijven helpen tot ik iemand anders vind. Ik regel wel een schema met koningin Juliet, maak je maar geen zorgen. Dit is allemaal heel vreemd. Is er gisteren iets ongewoons gebeurd toen je met die klus voor Wendell bezig was?”
“Nee. Ja. Niet met Arturo. Er is wel iets anders gebeurd.”
“Wat dan?”
Ik denk even na en dan haal ik de foto van het meisje tevoorschijn. “Deze heb ik gevonden in de doos met ‘Afval’ erop.”
Ze rijdt haar stoel zo dat hij vlak tegenover de mijne staat en pakt de foto uit mijn hand. “O.”
Ik kan zien dat het haar moeite kost naar de foto te kijken.
“Ik snap het niet. Wat heeft die foto ermee te maken dat je aan Wendell bent toegewezen?”
“Ik moet meer te weten komen over het meisje op de foto.”
“Je hebt hem gevonden in een doos waar ‘Afval’ op stond?”
“Ja.”
“Je weet niet wie het is?”
“Nee.”
“Wacht. We kunnen later wel proberen erachter te komen wie dat meisje is. Nu moet ik er eerst achter zien te komen waarom ik mijn hulpje kwijt ben. Heb je gevraagd of je bij Wendell mocht werken?”
“Nee. Wendell heeft het aan Arturo gevraagd.”
“Waarom?”
Het boottochtje. Opeens weet ik het weer. “Hij wil mij helpen te slagen op kantoor zodat ik volgend jaar naar Paterson mag.” Ik weet niet zeker of dit een leugen is of niet.
“Ja ja, dat zal wel.”
Ik kan Jasmine haast niet aankijken. Ik weet niet of ik haar over dat boottochtje moet vertellen – dat Wendell denkt dat hij en ik een afspraak hebben en dat hij dit daarom allemaal doet. Maar Wendell heeft het mis. We hebben helemaal niets afgesproken.
“Ik kan denk ik beter proberen Belinda te bellen. Misschien is ze nog beschikbaar.”
Op Jasmines gezicht zie ik teleurstelling. Hoe kan ze teleurgesteld zijn dat ze mij kwijtraakt en Belinda terugkrijgt?
“Wil Jasmine me helpen meer te weten te komen over het meisje op de foto?”
Ze kijkt me lang en aandachtig aan. De onuitgesproken vraag op haar gezicht is waarom. Ten slotte zegt ze: “Daar moeten we maar eens over praten. Haal me hier om twaalf uur op. Dan gaan we naar de kantine. Om een strategie te bedenken. Ik heb echt geen flauw idee wat er aan de hand is. Wat een kantoor!”
Als ik met mijn armen om de kleine doos waar mijn spullen in zitten de postkamer uit loop houdt Jasmine me even tegen. “Hier.” Ze laat een cd in de doos vallen. “Ik had deze voor je meegebracht.”
Ik weet dat het niet zo is, maar als ik de postkamer uit loop heb ik het gevoel dat ik aan een lange, lange reis begin.
∗
Ze heeft erwtensoep in een piepschuimen beker en ik heb de tonijnsandwich die Aurora voor me heeft gemaakt. We zitten aan het achterste tafeltje van de kantine, achter een pilaar, waar niemand ons kan zien. De kantine is maar één verdieping boven ons zodat we de trap kunnen nemen als we willen. Het is pas de tweede keer dat ik er ben.
“Goed,” zegt Jasmine nadat ze een cracker heeft verkruimeld boven haar soep, “over dat meisje op de foto.”
∗
“Ja?”
“Dat meisje is gewond geraakt door een voorruit van Vidromek. Dat wist je al, hè?”
“De voorruit hoort bij een botsing te verbrijzelen tot kleine onschadelijke stukjes.”
“Precies. Dus dat meisje raakte gewond door een voorruit en haar ouders dagen Vidromek vermoedelijk voor de rechter. Zo is die foto in Wendells dozen beland. Daar weet je toch alles van, hè, van voor de rechter dagen en een zaak schikken en zo?”
“Ja.” Ik herinner me Arturo’s gesprek met meneer Gustafson in de fitnessclub. “Mensen strijden tegen elkaar als vijanden.”
“Ja, zo kun je het wel zeggen. De ouders van dat meisje zullen wel een advocaat in de arm hebben genomen en die advocaat vraagt Vidromek om geld omdat ze vinden dat het de schuld van Vidromek is.”
“Vidromek heeft de voorruit gemaakt. Het is hun schuld.”
“Ik weet niet alle juridische details, maar als het zo eenvoudig was zouden er een heleboel advocaten en postkamermedewerkers zonder werk zitten.”
“Maar Vidromek heeft de voorruit gemaakt en de voorruit is niet in kleine stukjes gebroken zoals de bedoeling was.”
“Oké, kijk eens naar deze soep. Ik kan zien dat hij kokendheet is. Als ik dat weet en er toch een hap van neem en mezelf een eerstegraadsbrandwond op mijn tong bezorg, kan ik dan de makers van de soep of de kok voor de rechter dagen? Stel dat er een barstje in de voorruit zat door een rondvliegend steentje of zo, en dat de ouders van het meisje dat barstje niet hebben laten repareren, en dat de ruit door dat barstje de lijm verloor of wat het ook is waardoor die ruit in kleine stukjes zou breken. Dat zouden Sandoval & Holmes dan als verdediging aanvoeren. Ze zouden zeggen dat het de schuld was van de vader van het meisje omdat hij dat piepkleine barstje niet had laten maken. Zo kun je nog veel meer bedenken.”
“Denkt Jasmine dat dat gebeurd is?”
“Ik weet dat de advocaten op ons kantoor doen wat ze kunnen om te bewijzen dat Vidromek niet verantwoordelijk is. Er zijn een heleboel mensen die Vidromek een proces aandoen vanwege die voorruiten en het kantoor wil met niemand schikken. Ze zijn bang dat het zou lijken alsof ze toegaven schuldig te zijn als ze schikten.”
“Dat zijn ze ook.”
“Waarom maken ze deze soep zo kokendheet dat het tien minuten duurt voor je hem kunt opeten? Waarom proberen ze niet hem precies op de goede temperatuur te maken zodat je er gewoon mee kunt gaan zitten en er zonder nadenken aan kunt beginnen?”
“Het zal wel moeilijk zijn om precies de goede temperatuur te krijgen. Eentje die iedereen goed vindt,” opper ik.
“Als je in je kamer terug bent moet je eens op de achterkant van die foto kijken. Daar hoort een nummer te staan.”
“Er staat geen nummer op,” zeg ik.
“Zeker weten?”
“Ja. Ik heb gekeken of er een op stond, net als op de andere documenten in de dossiers.”
“Misschien zijn ze vergeten er een dossiernummer op te zetten.”
“Zou hij worden weggegooid als er geen nummer op stond?”
“Niet als hij verband lijkt te houden met een zaak. Iedereen die de foto zag zou meteen weten dat hij met een Vidromek-zaak te maken moet hebben. Er wordt niets doelbewust weggegooid, maar misschien is het per ongeluk gebeurd. Maar jij gelooft niet dat dat zo is?”
“Nee. Er zaten alleen kopieën in de doos. Dat heb ik gecontroleerd. En er zaten niet meer enveloppen in zoals die met de foto.”
Jasmine duwt de soep van zich af. Ze pakt met twee handen haar hoofd vast. Als ze verdergaat klinkt haar stem anders. Hij klinkt als de stem die je gebruikt wanneer het niet nodig is om logisch te zijn. “Waarom ben je zo in dat meisje geïnteresseerd?”
Ik merk dat mijn hand zich automatisch opent en sluit. Ik laat hem daarmee ophouden. “Ik voelde iets,” zeg ik. “Ik voelde iets wat ik nog nooit had gevoeld. Het leek wel een vuur. Hier. En hier.” Ik raak de bovenkant van mijn maag aan, waar mijn ribbenkast eindigt, en dan het midden van mijn borst. “Alsof ik wilde vechten met de mensen die haar kwaad hadden gedaan. Maar toen realiseerde ik me dat mijn eigen vader daar ook wel eens bij zou kunnen horen. Het was verwarrend. En…”
“Kom op, doorgaan. Ik wil het weten.”
“Dan was er dat meisje zelf. Geen woede. Iets anders.”
“Ahh.”
“Ik weet er geen naam voor.”
Ze zit naar de onaangeroerde soep te kijken. Ik voel dat ik haar moet uitleggen wat ik voor dat meisje voelde, maar hoe kan ik dat als ik het zelf niet eens weet? “Het leek wel een vraag. Een vraag die beantwoord moest worden.”
“Wat voor vraag?”
“Er zijn geen woorden voor.”
“Maar als je het onder woorden kon brengen, wat zou die vraag dan vragen?”
Is er een manier om uit te drukken wat ik voel? Er lijkt een hele poos voorbij te gaan voor ik iets zeg. “Ik denk iets als: “Hoe kunnen wij ons leven leven als er zo veel pijn is?” Slaat dat ergens op? Wordt zo’n soort vraag wel eens gesteld?”
Ik wacht op haar antwoord. Na een paar seconden zegt ze: “We moeten terug.”
“Denk je dat Arturo de foto ooit gezien heeft?”
Ik kan haar zien aarzelen. Dan zegt ze: “Als hij bij een proces tegen Vidromek hoorde? Ja. Vidromek is de grootste cliënt van het kantoor. Ongeveer tachtig procent van het geld dat binnenkomt, komt daarvandaan. Je vader staat erop elk document te zien dat met een Vidromek-zaak te maken heeft.”
“Maar er kan een fout zijn gemaakt – er kan een document zijn binnengekomen en gearchiveerd zonder dat Arturo het had gezien.”
“Ja, dat kan.” Ze kijkt een andere kant op en ik zie haar op haar onderlip bijten. “Wil je het er met hem over hebben? Over de foto?”
“Ik ben bang dat Arturo, als ik er tegen hem over begin, niet goed zal vinden dat ik het meisje help, of dat ik haar nog meer kwaad berokken.”
Ik moet schuldig hebben gekeken, want ik hoor Jasmine zeggen: “Het geeft niet. Je hoeft je nergens voor te schamen. We voelen wat we voelen.”
“Mijn vader doet altijd wat goed is.” Ik kan de woorden bijna voor me zien, als tastbare voorwerpen in de lucht zien hangen.
“Je hoeft je niet schuldig te voelen dat je het niet aan hem vertelt. Er is niks mis mee als je eerst meer te weten wilt komen voor je op hem af stapt.”
Ik verpak de onopgegeten sandwich in een stuk kreukelige folie. Ik strijk de folie zo goed mogelijk glad en leg de sandwich in de papieren zak bij de koekjes en de appel. Ik wil mijn gedachten op iets anders richten en daarom zeg ik: “Ik moet je iets bekennen. Je vindt het misschien niet leuk.”
“Wat?” Ik zie de uitdrukking van zenuwachtige afwachting op haar gezicht die ik er hoopte te zien.
“Vanochtend heb ik naar de cd geluisterd die ik van je te leen heb: Keith Jarretts versie van de Goldbergvariaties. Op mijn laptop, met de koptelefoon.”
“In plaats van Wendells werk te doen?” Ze is ontzet over mijn overtreding.
“Nee. Wendell was er vanochtend niet. Er was niets voor mij om te doen, daarom heb ik naar de cd geluisterd.”
“Nee toch! Hoe kon je? Je hebt nagelaten de ontzagwekkende vaardigheden te gebruiken die je in je nieuwe werk nodig hebt.”
“Dat weet ik,” zeg ik. Ik probeer te kijken alsof het me spijt dat ik zo onverantwoordelijk ben.
“Je hebt gelijk. Ik vind het niet leuk.”
“Nee, dat is niet waarvan ik dacht dat je het niet leuk zou vinden,” zeg ik.
“Wat dan?”
“Ik heb thuis een cd met de Goldbergvariaties. Die is van een pianist die Glenn Gould heet, en ik vind dat Glenn Gould de Goldbergvariaties juister speelt dan Keith Jarrett.”
“Juister? Juister? Bestaat er zoiets als juister?”
“Ja,” zeg ik. Maar eigenlijk ben ik er niet zo zeker van dat ‘juister’ wel juist is.
“Oké, best. Laat die ‘juister’-discussie voorlopig maar even zitten. Ik kan echt niet geloven dat je dat zegt. Je zit er zó compleet naast. Maar laten we daar maar even over ophouden. Ik wil dat je hier antwoord op geeft: wie is de beste artiest, wie heeft het meeste talent? Jouw Glenn Gould, die Bachs Goldbergvariaties ‘juister’ interpreteert, zoals jij het uitdrukt, of mijn Keith Jarrett, die ter plekke improviseert, creëert? Vertel me dat eens.”
Maar dat kan ik niet. Ik ben niet in staat haar vraag te beantwoorden. Ik kan er helemaal niets mee. Ik zie de vaardigheden en het talent die beide manieren van spelen vereisen en ik zit vast. Terwijl ze op mijn antwoord wacht straalt ze warmte uit. Ik voel die warmte helemaal over de tafel heen van haar af komen. En die warmte herinnert me aan het vuur dat ik in de ogen van het meisje zag.
“Ik moet dat meisje op de een of andere manier helpen’. ‘Weet ik.” Ze straalt nog steeds. “Maar ik wil mijn vader geen kwaad doen.” Nu vervaagt de warmte die van haar af komt. “Weet ik’. ‘Wat zou Jasmine in mijn plaats doen? Zou ze de foto vergeten? Vindt Jasmine dat ik vreemd doe?”
“Dat is zo’n vraag waar alleen jij antwoord op kunt geven’. ‘Dat weet ik. Maar waarom kan Jasmine me haar mening niet geven?”
“Omdat mijn mening niet gebaseerd zou zijn op alle factoren waarmee rekening moet worden gehouden. Ik ben jou niet. Ik voel niet wat jij voor je vader voelt of voor…dat meisje. Ik heb niet te verliezen wat jij te verliezen hebt. Bij elk besluit dat je neemt is er sprake van verlies, wat je ook besluit. Het gaat er altijd om wat je je niet kunt veroorloven te verliezen. Ik ben niet degene die hier de piano bespeelt. Jij bent degene die moet besluiten wat de volgende noot wordt.”
“Maar hoe weet ik of de volgende noot de goede is?’ ‘De goede noot klinkt goed en de verkeerde noot klinkt vals.” Op de terugweg naar het kantoor praten we niet. Als we alleen en in stilte in de lift staan vraag ik aan mezelf: als ik niets doe om het meisje te helpen, als ik alles zo laat, wat verlies ik dan?