1
Dat je kind door een onbekende wordt ontvoerd is de ergste nachtmerrie van elke ouder. Maar de kans dat dat gebeurt is bijna verwaarloosbaar. In werkelijkheid lopen kinderen een veel groter risico achter gesloten deuren door een familielid te worden mishandeld of misbruikt. De buitenwereld mag dan bedreigend overkomen, de waarheid is dat de meeste vreemden fatsoenlijke mensen zijn en dat ‘thuis’ vaak de gevaarlijkste plek is van allemaal.
De man die de zesjarige Neil Spencer op het braakliggende terrein besloop wist dat maar al te goed.
Zachtjes met hem oplopend, gescheiden door een rij struiken, hield hij de jongen voortdurend in de gaten. Neil liep langzaam, was zich van geen gevaar bewust. Zo nu en dan schopte hij tegen een steentje, waardoor er een witte stofwolk rond zijn gympen opdwarrelde. De man, die veel geruislozer liep, hoorde telkens Neils schoenen over de grond schampen. Zelf bleef hij muisstil.
Het was een warme avond. De hele dag had de zon fel en onafgebroken geschenen, maar nu liep het tegen zessen en werd het wat heiiger. Het was iets koeler geworden en de lucht kleurde goudgeel. Het was zo’n avond dat je met een koud wit wijntje buiten op de patio naar de ondergaande zon ging zitten kijken zonder eraan te denken om een jas aan te trekken, tot het al donker was en je de moeite niet meer nam.
In het amberkleurige licht zag zelfs het braakliggende terrein er mooi uit. Het was een met onkruid en struikgewas begroeid stuk land dat aan de ene kant grensde aan Featherbank, en aan de andere kant begrensd werd door een oude steengroeve. Het glooiende terrein was voor het grootste deel kaal en dor, maar hier en daar stonden wat struiken dicht bij elkaar, waardoor het iets weg had van een doolhof. De kinderen uit het dorp speelden er weleens, hoewel het er niet erg veilig was. In de loop der tijd waren al heel wat kinderen in de verleiding gekomen om de steengroeve in te klauteren, waarvan de steile wanden snel afbrokkelden. De gemeente had hekken en borden geplaatst, maar iedereen was het erover eens dat dat niet genoeg was. Kinderen lieten zich niet door hekken tegenhouden.
Kinderen hadden nu eenmaal de neiging waarschuwingen in de wind te slaan.
De man wist een heleboel over Neil Spencer. Hij had de jongen en diens familie nauwgezet bestudeerd, als een project. Op school deed de jongen het niet al te best. Hij haalde slechte cijfers en sociaal kwam hij ook niet goed mee. Vergeleken bij zijn klasgenoten was hij achter met lezen, schrijven en rekenen. Hij droeg bijna altijd afleggertjes. In zijn manier van doen leek hij juist iets te volwassen voor zijn leeftijd – zo jong als hij was, toonde hij zich vaak wrokkig en boos op de wereld. Over een paar jaar zouden ze hem een pestkop en een ruziezoeker noemen, maar nu was hij nog zo jong dat andere mensen zijn tegendraadse gedrag vergoelijkten. ‘Hij bedoelt het niet zo,’ zeiden ze. ‘Hij kan er niks aan doen.’ Neil was nog te jong om verantwoordelijk te zijn voor zijn daden, en daarom zochten de mensen naar andere oorzaken.
De man had dat ook gedaan. En die andere oorzaken waren niet zo moeilijk te vinden.
Vandaag was Neil bij zijn vader geweest. Zijn vader en moeder waren gescheiden, wat de man goed uitkwam. Beide ouders waren alcoholist, waardoor ze op een nogal wisselend niveau functioneerden. Voor hen allebei gold dat het leven hun een stuk minder zwaar viel wanneer hun zoon bij de ander was, en allebei vonden ze het lastig om hem bezig te houden wanneer hij bij hen was. Het kwam erop neer dat Neil het maar in zijn eentje moest zien te redden en voor zichzelf moest opkomen, en dat verklaarde deels die verharding die de man bij de jongen had zien ontstaan. Neil was een bijzaak in het leven van zijn ouders. Ze hielden niet van hem, zoveel was zeker.
Niet voor het eerst was Neils vader die avond te bezopen geweest om hem met de auto naar het huis van zijn ex te brengen, en kennelijk ook te lui om met hem mee te lopen. De jongen was bijna zeven, dacht zijn vader blijkbaar, en had zich al de hele dag in z’n eentje kunnen vermaken. En dus liep Neil nu ook alleen naar huis.
Hij had op dat moment nog geen idee dat hij die avond naar een heel ander huis zou gaan. De man dacht aan de kamer die hij had ingericht en kon zijn opwinding nauwelijks bedwingen.
Halverwege het veld bleef Neil stilstaan.
De man stopte ook en gluurde tussen de bosjes door om te zien wat de aandacht van de jongen had getrokken.
Tegen een van de struiken lag een afgedankte televisie, waarvan het bolle scherm nog intact was. De man zag Neil er met zijn voet een onderzoekend duwtje tegen geven, maar de tv was te zwaar en kwam niet in beweging. In de ogen van de jongen moest het ding eruitzien als iets uit een vervlogen tijdperk, met een rasterwerk en knoppen aan de zijkant en een grote, bolle achterkant. Aan de andere kant van het pad lagen een paar stenen. De man keek gefascineerd toe terwijl Neil er een uitkoos en die uit alle macht tegen het glas gooide.
Pok!
Een hard geluid in deze verder stille omgeving. Het glas ging niet aan gruzelementen, maar de steen vloog er dwars doorheen en liet een gat achter met barsten aan de rand, als een kogelinslag. Neil pakte nog een steen, maar dit keer miste hij. Hij probeerde het nog eens, en de volgende steen maakte weer een gat in het scherm.
Hij leek het een leuk spelletje te vinden.
En de man begreep wel waarom. Deze achteloze vernielzucht had veel weg van de groeiende agressie die de jongen op school vertoonde. Het was een poging om zijn stempel te zetten op een wereld die hem niet leek te zien staan. Het kwam voort uit een verlangen om gezien te worden. Opgemerkt te worden. Liefde te ontvangen.
Dat wil elk kind, diep vanbinnen.
Bij die gedachte voelde hij in zijn binnenste een stekende pijn en begon zijn hart sneller te kloppen. Hij stapte geruisloos achter de bosjes vandaan en fluisterde de naam van de jongen.