MIJN MOEDER HAD TWEE PLACENTA’S en ik at van allebei. Ik had eigenlijk de helft van een tweeling moeten zijn. Toen de dokter me tevoorschijn trok zei hij: ‘Grote kans dat dit kind best sterk wordt.’ Dit verhaal vertelden mijn ouders me altijd, maar ik geloofde het nooit zo.
Dadelijk sta ik op uit deze klapstoel, nadat ik het klittenband over mijn veters heb gedrukt. Ik hang mijn zaakje in mijn worstelpak recht en geef een geluksruk aan de twee schouderbanden. En nadat ik de toeschouwers op de tribune heb geteld (zeventien), vraag ik coach Hargraves of hij een klap tegen mijn oorbeschermers wil geven. Wat hij doet. Dan loop ik de kastanjebruine mat op, ga in de witte cirkel staan, schud die arme Richard de hand, en zodra de scheidsrechter me laat gaan duik ik op hem af met alles wat ik in me heb. Kaboem. En in de ene seconde die ik nodig heb om zijn schouders tegen de mat te drukken hoor ik iets in zijn arm knakken. Dit is als ademen.
Je bent nooit in North Dakota geweest, maar als dat wel zo was dan wist je dat dit een prima jaargetijde is om er je hoofd te luchten. Drie minuten geef ik mezelf om buiten op de parkeerplaats bij een sneeuwklomp naar vogels te turen en wat tot rust te komen, peinzend dat het nu eindelijk november is en het seizoen pas in maart stopt, peinzend over mijn halfbakken, bezwete afscheid van dit alles voordat mijn binnenste het voorgoed opslokt.
Op een gegeven moment las ik tijdens het vak Team- en Groepsdynamiek over het idee van innerlijke leeftijd. Ik haalde er een 6,5 voor. Stel je eens voor: ergens in je zit een kleine harde perzikpit met een getal erin gekerfd, en dat getal is de leeftijd waarop je op je best bent of was. Bijna continu lopen mensen te zeiken dat ze nog niet of niet meer op hun innerlijke leeftijd zitten. Ik niet. Dit zijn mijn topjaren.
Ik geloof in worstelen en ik geloof in de Verenigde Staten van Amerika.
Ik ben een motherfucking astronaut.