7
Dalen op historische grond

De zon komt door. Het dalingspercentage is 2,2 procent, met aan de linkerkant het prachtige blauwe stuwmeer Le Barrage de Grand’Maison. Zo is het leven mooi. Ik ontspan en zit lekker op de fiets. Op de stenen vangrail voor me zie ik ‘Claudio Chiappucci’ in het wit gekalkt staan. Claudio Chiappucci! Hoe zou het met hem zijn? Dat die letters er nu nog staan. Hoelang is dat wel niet geleden? 25 jaar? Zou zijn moeder nog leven? Renate Chiappucci was door haar devote aanmoedigingen op een gegeven moment beroemder dan haar zoon. Kon Claudio eigenlijk dalen? Greg LeMond maakte tijdens de afzink van de Tourmalet eens veel tijd op hem goed. Maar de Amerikaan stond bekend om zijn uitstekende daalcapaciteiten.

Dat de naam van de Italiaan er nu nog staat, doet me goed. Zo hoort het ook. De Tour de France is meer dan wielrennen. De koers wordt in 190 landen op tv uitgezonden en houdt al langer dan een eeuw miljoenen mensen over de hele wereld bezig. De Tour is onderdeel geworden van het bestaan. Hij is geschiedenis. Omdat de Tour alleen minder tastbaar is dan een kunstwerk of een cultureel erfgoed, is het moeilijker de historie vorm te geven. De geschiedenis zit meer in de hoofden en harten van het publiek, en de witgekalkte tekst is de manier om uiting te geven aan gevoelens die leven. Daarom mag de vangrail met ‘Claudio Chiappucci’ erop nooit worden weggehaald. Van de Taj Mahal, La Sagrada Familia of de Mona Lisa blijf je tenslotte ook met je tengels af.

 

De Croix-de-Fer is 65 jaar geleden voor het eerst in het routeschema van de Tour de France opgenomen. Het Limburgs Dagblad schreef in 1947 onder de kop ‘Wielerwaanzin’: ‘En nu mag Monsieur Goddet [toenmalig directeur van de Ronde van Frankrijk] wel in de wielersport een buitengewoon groot man zijn. Als men in staat is dit Tour-de-France-beulenwerk nuchter te beschouwen, dan mag men rustig zeggen, dat Monsieur Goddet, die zoals bekend voor deze Tour de France nog enige nieuwe soorten volslagen onbegaanbare cols ontdekt heeft, toch wel een tikje te ver gaat als hij zijn renners zomaar in een afgrijselijke hel van afdalingen stuurt, zonder dat er bij dat alles geen ongelukken kunnen gebeuren. Op de Croix-de-Fer stuurde Goddet de complete karavaan dwars door een gletsjer heen, en wat wij in de afdaling allemaal tegenkwamen, was voor een gewoon mens ongetwijfeld voldoende om nooit meer naar de Alpen toe te komen.’

Zo ging het eraan toe, net na de Tweede Wereldoorlog. Over afdalingen vóór de oorlog is relatief weinig bekend, zeker over de beginjaren van de Tour. Dat is ook begrijpelijk: alleen de renners konden vertellen wat er gebeurde, want er waren verder nauwelijks getuigen, behalve het publiek, dat hen in een paar seconden langs zag komen. De juryleden en de journalisten in hun puffende voertuigen konden de renners naar beneden niet bijhouden. Sommige renners hadden een fluitje om hun nek om eventueel tegemoetkomend verkeer te waarschuwen. Er werden etappes gereden van meer dan vierhonderd kilometer. De renners startten bij zo’n rit om twee uur in de nacht, wat betekende dat zij in het donker klommen, maar ook daalden. De afdalingen gingen over erbarmelijk slechte wegen. Onverantwoord, vonden velen. In 1929 schreef de Parijse sportcorrespondent van het Algemeen Handelsblad dat de Fransen zo’n afgrijselijke, roekeloze afdaling ‘descente à tombeau ouvert’, afdaling het open graf in, noemden.

Het is wel bekend dat Gustave Garrigou, winnaar van de Tour in 1911, goed naar beneden kon gaan. De beste daler in de beginjaren van de Tour was Louis Trousselier. Hij zegevierde in 1905 en volgens zijn collega Lucien Petit-Breton was het dalen van Trou-Trou ‘un spectacle hallucinant’, een verbijsterend schouwspel. Trousselier had een fiets met een vaste pignon, waardoor de trappers meedraaiden. Hij had twee steuntjes op zijn voorvork, zette daar tijdens de afdaling zijn voeten op, en stortte zich dan naar beneden.

Een eeuw later gebruikt Kenny van Hummel de modernste apparatuur om zo snel mogelijk af te dalen. Van Hummel rijdt in 2009 voor het eerst de Tour, en wordt een bekende Nederlander omdat hij in de bergetappes zelfs de renners die achter de bus rijden niet bij kan houden. Hij fietst honderden kilometers alleen en moet voortdurend vechten om voor de tijdslimiet binnen te zijn. L’Équipe roept hem uit tot slechtste klimmer aller tijden. De verloren tijd probeert hij in de afdalingen zo veel mogelijk terug te pakken. Hij laat zich van elke col als een steen naar beneden vallen en krijgt daarbij hulp van de TomTom. Merijn Zeeman, die achter Van Hummel in de ploegleidersauto zit, heeft het navigatiesysteem voor zich en schreeuwt via het oortje de aanwijzingen naar Van Hummel: ‘Lopende bocht naar links.’ Van Hummel weet: een ongevaarlijke bocht dus, die vol genomen kan worden. Hij pakt het stuur met twee handen vast, dicht bij de stuurpen, ver van de remmen verwijderd. Zijn hoofd naar beneden. Zo wint hij per afdaling soms drie minuten terug en lukt het hem om met behulp van de software telkens net op tijd binnen te komen. Parijs haalt Van Hummel niet, want in de zeventiende etappe valt hij in de afdaling van de Col des Saisies. Hij heeft een grote wond aan zijn knie en wordt in een ambulance afgevoerd.

In 2009 was er in de Tour de France geen afdaling van de Croix-de-Fer. In 2012, als Van Hummel voor de tweede keer de Tour rijdt, en weer opgeeft, wordt er wel van de Croix-de-Fer naar beneden gegaan, maar dan naar Saint-Jean-de-Maurienne. Waar ik rijd, heeft de slechtste klimmer aller tijden dus nooit gereden. Dat is jammer, want ik rijd hier op historische grond. Na de oorlog hebben alle grootheden hier gereden. In 1947 daalde Ferdi Kübler, de oudste nog in leven zijnde winnaar van de Tour de France, al van de Croix-de-Fer af. Later volgden Coppi, Bahamontes, Merckx, Hinault, Armstrong. Het wegdek is met de jaren beter geworden en ligt er in 2012 voor een bergpas goed bij. Veel beter dan de hel die de journalist van het Limburgs Dagblad beschreef in 1947. Hoe zou het over 65 jaar zijn? Denken ze in 2077: Die gasten in 2012, die daalden over slechte wegen. Man! Dat was echt ongelooflijk toen...

Binnen de generaties wordt verschillend gedacht over het wegdek en de gevolgen daarvan. Oude renners hebben het er altijd over dat de huidige generatie het maar makkelijk heeft. Ze hebben fantastisch materiaal en dalen op prima wegen. Nee, dan zij. Grind, zand, stenen. Als er iets brak in de afdaling, moesten ze kilometers met de voeten remmen om veilig beneden te komen, want er was niemand die hen bij kon staan. Danny Nelissen wordt altijd een beetje moe van die verhalen. ‘Ja, natuurlijk hadden zij in afdalingen te maken met slechtere wegen. Maar de gemiddelde snelheid in de Tour de France was veel lager, dus ook de gemiddelde snelheid in de afdaling.’

 

Wielrennen verdikt de tijd. Ik zag onlangs beelden van Hinault en Zoetemelk terwijl ze met z’n tweeën op de Champs-Elysées aankwamen. Waarom kan dat niet meer? Waarom altijd een massasprint? Wat is het voor onzin dat de laatste rit een wandeletappe met het drinken van champagne moet zijn? Het laatste decennium doorbrak alleen Vinokoerov in 2005 de code, door de rit voor de sprinters te winnen. Of hij schoon was of met euro’s heeft gewapperd weet ik niet, maar ik vond het prachtig. Net zo mooi als de beelden van Hinault en Zoetemelk. Ik zat weer op het puntje van mijn stoel, tot ik Mart Smeets weer in gedachten hoorde zeggen: en zo wint Bernard Hinault in stijl de Tour de France van 1979. 1979! Het voelde als vorige week. Ik kon nog precies vertellen hoe en wat en waarom. Ik keek tevreden naar de afkondiging, deed de televisie uit, maar moest toen opeens slikken. Ik liep naar de koelkast, pakte een fles mangosap, ging weer zitten, ging weer staan, werd behoorlijk treurig en dacht: Gebeurt er eigenlijk wel wat in mijn leven? Naast het wielrennen.