21
Dalen met gesloten ogen

Het is steil.

 

Erik Dekker zei: ‘Klassementsrenners kunnen elkaar bergop er steeds minder vanaf rijden, dus wordt de afdaling als aanval gekozen.’ Ik moet er niet aan denken aan te vallen. Ik ben blij dat ik op de fiets zit. Van sommige renners begreep ik dat aanvallen in een afdaling not done is. Dat het een soort erecode is. Vincenzo Nibali had daar in de Tour de France van 2012 lak aan. Hij demarreerde in de afdaling van de Grand Colombier. Geletruidrager Bradley Wiggins was er niet blij mee. Na de finish liet de Engelsman dat met een boze blik en een vervelend handgebaar aan de Italiaan blijken.

Renners hebben meer aangevallen in de afzink. Of ze deden dat net voor de top van een berg, zodat ze als eerste aan de afdaling konden beginnen. Het waren vooral klassementsrenners die goed konden dalen en zo verschil wilden maken.

Gino Bartali deed het in de Tour de France van 1938. Hij versnelt in de veertiende etappe honderd meter voor de top van de Col de Vars. Vlak achter hem volgen Victor Cosson en Félicien Vervaecke, zijn twee grootste concurrenten. Hij wilde per se als eerste op de top aankomen, omdat hij zijn ‘troefkaart’, de afdaling, wilde uitspelen. In de afzink wint hij respectievelijk zeven en negen minuten op Cosson en Vervaecke.

Na zijn Tourwinst zei Bartali: ‘Ik heb de Ronde van Frankrijk in de afdaling van de Vars gewonnen. Men zal tegenwerpen dat ik wel als eerste op de top moest zijn om goed af te kunnen dalen zonder de handicap van de volgauto’s die stof doen opwaaien voor de renners. Dat klopt. Maar dat was ook mijn plan. Ik ben daarna als een steen naar beneden gegaan en heb geen seconde meer nagedacht over eventuele gevolgen. Het enige dat in mijn hoofd zat, was een koel glas melk.’

Ook vijfvoudig Tourwinnaar Bernard Hinault was een uitstekend daler.

Peter Winnen: ‘In de beklimming van de Joux Plane moest ik een keer lossen met Hinault. In de afdaling zetten we de achtervolging in. Dat wil zeggen, ik heb vooral achter hém aangereden. Ik heb echt zeven kleuren stront gezien. Die Hinault ging me toch tekeer.’

Hinault viel zelden of nooit. Als jonge coureur ging het wel een keer mis. En goed ook. Hij miste in de Dauphiné Libéré van 1977 een bocht naar links in de afdaling van de Col de Porte. Hinault tuimelde naar beneden, bleef in een wirwar van takken hangen, zat met beide benen tussen een boom geklemd en klom weer uit het ravijn. Als een soort machine reed hij door. Pas toen hij zich een aantal kilometer verderop realiseerde wat er was gebeurd, stapte hij van zijn fiets en keek verdwaasd rond. Een mecanicien hielp hem weer op de fiets. Hinault won de Dauphiné met zeventien seconden voorsprong op Bernard Thévenet.

Hinaults val weerhield hem er niet van later in afdalingen weer gewoon tekeer te gaan. Fameus is zijn aanval in de afdaling van de Galibier in de Tour de France van 1986. De achttiende etappe gaat van Briançon naar Alpe d’Huez over de Galibier en de Croix-de-Fer, en finisht op Alpe d’Huez. Greg LeMond heeft zich in 1985 opgeofferd, zodat zijn ploeggenoot Hinault de Tour kan winnen. In 1986 zou Hinault dat doen voor LeMond. Maar Hinault gaat voor eigen winst. Terwijl vóór de achttiende etappe LeMond in het geel rijdt, met Urs Zimmermann, een geweldige klimmer, maar een matige daler, als tweede en Hinault als derde, demarreert Hinault opeens in de afdaling van de Galibier. Hinault na de etappe: ‘Urs Zimmermann is een formidabele renner. Hij had op de Galibier geen ploegmakker aan zijn zijde. Daarom viel ik in de afdaling aan. Zimmermann kon niet volgen. Alleen Greg, Steve Bauer en de Spanjaard Ruiz Cabestany konden met me mee. We lieten ons als stenen naar beneden vallen. Ruiz Cabestany en Bauer konden mijn tempo in de afdaling ook niet lang volgen. Ik knapte graag het werk voor Greg op, omdat ik Zimmermann niet wilde laten terugkeren.’

Het plan van Hinault lukt en het wordt een historische vlucht. Op de top van de Croix-de-Fer hebben ze 2.48 voorsprong op Zimmermann. In de afdaling verliest de Zwitser, die ver achter op zijn zadel daalt, alleen nog maar meer terrein. Op Alpe d’Huez gaan LeMond en Hinault uiteindelijk hand in hand over de finish.

Commentatoren over de hele wereld prijzen de broederschap tussen de twee. De Britse televisie: ‘Marvelous. Alone together, in superhuman strength with the yellow jersey between them.’

De NOS: ‘Wat een gebaar! Wat een gebaar! Fantastisch! O wat kan sport mooi zijn!’

Antenne 2: ‘Ah! C’est magnifique. Ah! C’est magnifique. Exceptionnel!’ Hinault zei na de finish: ‘Ik ben er trots op dat we samen een prachtig spektakel hebben opgevoerd. Iedereen heeft nu kunnen zien dat er geen problemen tussen Greg en mij zijn.’

Inmiddels weten we dat Hinault uit zijn nek kletste. De twee konden elkaars bloed wel drinken. LeMond zei jaren later: ‘We haatten elkaar tot op het bot.’ Ook werd duidelijk dat zij pas aan de voet van de Alpe d’Huez overeen waren gekomen om samen naar boven te rijden. In de afdaling van de Croix-de-Fer was de vrede nog niet getekend. Hinault heeft ook goed gas gegeven tijdens die afzink. Als LeMond een steekje had laten vallen, zou Hinault weg zijn geweest. Zijn pech was alleen dat LeMond een uitstekend daler was. LeMond won de Tour van 1986 en we waren – zonder het op dat moment te weten – getuige van misschien wel het grootste toneelstuk dat ooit in de wielersport is opgevoerd. En de 27,53 kilometer afdaling van de Croix-de-Fer was daar een cruciale akte in.

 

Ook de beste wielrenner aller tijden was een weergaloze daler. Eddy Merckx kon alles en won alles. Vijf keer de Tour, vijf keer de Giro, de Vuelta, drie keer wereldkampioen, verbrak het werelduurrecord, won Milaan-San Remo zeven keer en op een na alle andere klassiekers. (Huiskamervraag: welke klassieker heeft hij nooit gewonnen?) Frustrerend voor zijn tegenstanders en de volgers in de Tour de France was dat hij dus ook een uitstekend daler was.

In 1974 wilde de wagen van Molteni in de Tour de France Merckx volgen in de afdaling, maar Merckx daalde zo hard dat de bestuurder de controle over het stuur verloor en bijna verongelukte. Joop Zoetemelk was de enige die Mercxk af en toe bij kon houden in het hooggebergte. In 1972 tijdens een korte etappe van Briançon naar Valloire lost hij Merckx zowaar en komt hij als eerste op de top van de Galibier. Alleen nog afdalen naar Valloire en hij heeft Merckx eindelijk op de knieën. Joop, een prima daler, gaat zo hard als hij kan naar beneden, maar ziet tijdens de afdaling tot zijn schrik opeens Merckx voorbijkomen.

Zoetemelk: ‘Ik dacht nog, daar komt-ie weer.’

Merckx wint de etappe.

Eddy Merckx viel vaak aan in de afdaling. Zeker twee keer won Merckx Milaan-San Remo door in de afdaling van de Poggio te demarreren. De televisiekijker heeft dat alleen niet gezien, eenvoudig omdat Merckx veel te snel ging voor de Italiaanse cameraman op de motor. Sommigen vonden dat Merckx op de Poggio onverantwoorde risico’s had genomen. Zelf zei hij: ‘Een afdaling blijft een afdaling; in dit vak kom je er niet zonder risico’s. Maar ik was zeker van mezelf en hield m’n koppie erbij. Het speelt ook mee dat ik de afdaling van de Poggio op mijn duimpje ken. Ik beweer niet dat ik deze afdaling met gesloten ogen zou durven doen, maar de rechthoekige bochten hebben geen geheimen meer voor me.’

Merckx’ meest legendarische etappe uit de Tour de France was de zeventiende rit in 1969 over 214,5 kilometer van Luchon naar Mourenx, waar de cirkel des doods (Peyresourde, Aspin, Tourmalet, Aubisque) moest worden beklommen en afgedaald. Merckx demarreerde op tweehonderd meter voor de top van de Tourmalet. Hij komt als eerste door met slechts enkele seconden voorsprong op het groepje favorieten. In de afdaling valt hij niet eens aan, maar in het dal heeft hij toch twee minuten voorsprong. Hij besluit, met nog meer dan honderd kilometer te gaan, door te rijden en wint de rit op grandioze wijze.

Merckx zegeviert vijf keer in de Tour en komt in 1975 terug voor de zesde Touroverwinning, een record. In de vijftiende etappe gaan de renners van Nice naar Pra-Loup over zes bergen. De laatste afdaling is de Col d’Allos en de finish is in Pra-Loup, gelegen op 1500 meter hoogte. Net voor de top van de Col d’Allos demarreert Merckx. Bewust. Hij weet dat zijn grote concurrent Bernard Thévenet een slechte daler is. Merckx stort zich in de afzink en neemt volgens volgers risico’s die hij nog nooit heeft genomen. Alleen Felice Gimondi, die ook heel goed kan dalen, kan enigszins bij hem in de buurt blijven. Achter Gimondi probeert de Bianchi-Campagnoloploegleiderswagen de Italiaan te volgen, maar de bestuurder Giancarlo Ferretti kan de bocht niet houden en valt vijftig meter het ravijn in. Hij overleeft de val wonder boven wonder. Merckx merkt niets van het ongeluk. Die raast naar beneden. In het dal heeft hij twintig seconden voorsprong op Gimondi en anderhalve minuut op Thévenet. Dan volgt de klim naar Pra-Loup, waar Merckx voor het eerst een mens blijkt te zijn. Hij begint als eerste aan de klim met de in de afdaling opgedane voorsprong, maar komt pas als vijfde over de finish. Het waren de eerste tekenen van zwakte bij hem. Sommigen vroegen zich later af of de aanval van de Allos geen wanhoopsafdaling was geweest. Dat Merckx gevoeld had dat hij niet zo sterk was en dat hij in de afzink zijn daadkracht wilde tonen. Ik heb het niet uit zijn mond bevestigd kunnen krijgen.

Aan Merckx zijn door journalisten tienduizenden vragen gesteld. Honderden boeken zijn over de man verschenen. Mart Smeets durfde in zijn eerste Tour Merckx nauwelijks aan te spreken. ‘Meneer Merckx, mag ik u een vraag stellen?’ Ook voor mij was hij een soort halfgod. Ik had veel over hem gelezen. Sommige van zijn uitspraken kende ik uit mijn hoofd: ‘Een leven zonder passie is zo leeg’, ‘Ik houd van de overwinning vanwege de innerlijke rust die het me geeft’. En goed op de pedalen en verbaal sterk. Een soort Muhammad Ali. Mijn bewondering nam alleen nog maar toe. Totdat ik Merckx eens hoorde als medecommentator bij de Belgische televisie. Er kwam af en toe wat gepruttel uit en dat was het. Ik kon me niet voorstellen dat Merckx die uitspraken ooit had gedaan. Het is ook onzin Merckx als een soort messias te zien. Renners fietsen hard, maar we dichten hun ook andere wonderbaarlijke eigenschappen toe.

Peter Winnen zei: ‘Toen ik op Alpe d’Huez won, kreeg ik brieven van mensen die mij vroegen hun existentiële levensvragen en problemen op te lossen.’

Nadat ik Merckx op de Belgische televisie had gehoord, vroeg ik me af of goede dalers slechte praters zijn. Merckx is namelijk niet de enige. Uit Indurain, een goede daler, kwam niets, Gastone Nencini, een uitstekende daler, was een ramp voor journalisten. Joop Zoetmelk, toch ook een prima daler, zei eens: ‘Ik ben geen verteller. Het verbaast me dat iedereen me telkens komt interviewen. Ik vertel nooit leuke verhalen. Dat zit niet in me.’

Als Joop geen wielrenner was geworden, was hij het jongetje uit de klas geweest dat je als eerste was vergeten. Toch constateerde ik al snel dat mijn theorie niet klopt: Rini Wagtmans en Frédéric Vichot behoren tot de beste dalers aller tijden en die lullen je de oren van het hoofd.

In 1977 komt Merckx nog een keer terug in de Tour de France om te proberen zijn zesde te winnen. In de zeventiende etappe op 19 juli van Chamonix naar Alpe d’Huez beklimmen ze de Glandon vanuit La Chambre. Ze dalen daarna af naar Allemont en finishen op de top van de Alpe d’Huez. Op 20 juli 1977 schrijft Het Volk: ‘Merckx stortte in tijdens de beklimming van de Glandon, maar het ergste voor hem moest nog komen: de verschrikkelijke afdaling naar Allemont.’ Op die verschrikkelijke afdaling rijd ik nu.

Het was 1977 en de wegen waren ongetwijfeld wat minder dan nu, maar de journalist had een neiging tot overdrijving. Dat was ook begrijpelijk. Wat hij voor zich zag, was het einde van een tijdperk. De instorting van het rijk van de grootste wielrenner die er ooit is geweest, voltrok zich voor zijn ogen. Een landgenoot bovendien. Daar moest hij zo over schrijven. Dat kon niet anders. In de afdaling naar Allemont realiseerde Merckx zich voor het eerst dat het afgelopen was.