II
Een tochtstroom in de catacomben
In de dagen die volgden op de dood van Aldo Moro constateerde Hanna Piccard dat het chaotische politieke leven in Rome haar begon te vervelen. Wat ze twee jaar lang had vergoelijkt begon haar nu te ergeren: de praalzieke hartstocht van de Italiaanse mannen, hun grilligheid, hun onbetrouwbaarheid, lafheid, oppervlakkigheid en egoïsme. Zelfs in de openbare toiletten van een steeds stoffiger wordende stad stuitte ze op de zwart omrande affiches waarop in heldhaftige taal tegen de barbarij van het terrorisme werd geprotesteerd.
Snikkend had Zaccagnini, partijsecretaris van de christen-democraten, verantwoordelijk voor de beslissing om niet te onderhandelen en voor de verklaring waarin de authenticiteit van Moro’s brieven werd ontkend, zijn eerste commentaar gegeven: ‘Ik geloof niet dat ik op dit moment geschikte woorden kan spreken. Ze zijn er niet, ik vind ze niet, ik kan ze niet vinden. Ik denk aan zijn familie, aan zijn geliefden, aan hun onuitsprekelijke leed. Ik denk aan wat Aldo Moro voor ons allen, voor de Italiaanse democratie is geweest.’ Vanuit zijn kooi in de Turijnse rechtszaal had Renato Curcio, een van de oprichters van de Rode Brigades, de volgende woorden gesproken: ‘Het is de meest verheven daad van menselijkheid die mogelijk is in deze in klassen verdeelde maatschappij.’ Cossiga, minister van Binnenlandse Zaken en verantwoordelijk voor de mislukte zoekacties, had de rol van zondebok op zich genomen en zijn ontslag ingediend. Het leed geen twijfel dat hij bij een kabinetswisseling opnieuw tot het hoge ambt geroepen zou worden.
Na de dood van Moro was de eensgezindheid onder de politici op slag verdwenen. Neo-fascisten stelden het communisme, het communisme in het algemeen, verantwoordelijk voor de ontvoering. Christen-democraten beschuldigden communisten ervan de terroristen het afzichtelijke jargon geleverd te hebben waarin over kapitalisme, multinationals en corruptie onder christen-democraten werd gesproken. Communisten wezen deze beschuldiging hoogst verontwaardigd van de hand en beweerden dat de ontvoering, deze aanslag op de democratie, onderdeel was van een reactionair complot. Velen bleven bij de mening dat de ontvoering te efficiënt was georganiseerd om het werk van Italianen te kunnen zijn. Goed, dacht Hanna, de syfilis komt tenslotte ook uit Frankrijk. En ze kreeg de slappe lach toen ze de telegrammen doornam die buitenlandse regeringsleiders hadden gezonden. Er werd met afschuw, afkeer, afgrijzen, verontwaardiging, ontzetting, verbijstering en ook met leedwezen kennis genomen van de dood van de eminente staatsman.
Ten slotte diende ze ook nog Simonetti’s commentaar op de ontvoeringszaak te incasseren. Op donderdagochtend vond ze zijn brief in haar kantoor aan de piazza Colonna. Twee zeesterren gleden uit de blaadjes papier en stelden haar gerust. Nadat ze haar neus in de envelop had geduwd en daar tevergeefs naar Simonetti’s lichaamsgeur had gezocht, begon ze te lezen.
‘Memo. Van. Aan. Paraaf. Goedemorgen Hanna. Ik vermoed dat je op het punt staat een groot artikel voor het zaterdagnummer te schrijven. Italië rouwt om de dood van Aldo Moro. Emotionele taferelen. Welk standpunt kies je? Dat van de geamuseerde buitenstaander? Er zijn enkele redenen om dat niet te doen.
De Moro-affaire was een spektakelstuk van de massamedia, en zo bezien ook van belang voor buitenstaanders. De politici hebben zich voornamelijk bekommerd om de zogeheten beeldvorming bij het publiek. Ze graven hun eigen graf: omwille van de beeldvorming zullen ze zich tot steeds groter stompzinnigheid laten verleiden en ten slotte zal niemand meer het verschil tussen zichzelf en een minister kunnen bespeuren. Het volk wil geregeerd worden. De terroristen hebben zich eveneens van de media bediend en heel bekwaam. Moro zou niet ontvoerd zijn wanneer de ontvoerders niet hadden kunnen rekenen op een tot in hun aars reikende nieuwsgierigheid van de pers – men had hem eenvoudigweg doodgeschoten in de via Fani.
De onderhandelingen. De regering had wel moeten onderhandelen, jongedame. Nu is het oorlog, werd er meteen geroepen. Welnu, in oorlogstijd is het niet ongebruikelijk om te onderhandelen met de vijand, die men terzelfder tijd van de laagste misdaden beticht. En wordt er niet onderhandeld met de corrupten in eigen gelederen, met voormalige fascisten, met zakenlui uit de onderwereld, met gevangengenomen terroristen? Wat is het staatsbelang? In de eerste plaats het belang van de machthebbers. Waarom wilde men niet onderhandelen? Het is het gemakkelijkste om ingenieuze complottheorieën te bedenken, het is het verstandigste om zo eenvoudig mogelijk te denken. Politici zijn toch ook mensen?
Deze spectaculaire ontvoering was het hoogtepunt van een al jaren durende terreur waarop de regering geen greep had kunnen krijgen. De angst was groot en sloeg om in paniek toen het machtsapparaat in de kern werd getroffen. Men vreesde een staatsgreep. Rome was die dag een verlaten stad. Wat doet een mens wanneer de angst hem de baas wordt? Hij gooit alle poorten dicht en sluit zich op in zijn hersenspinsels. De hersenspinsels waren in dit geval de zogeheten democratische staat, de ogenblikkelijk heilig verklaarde grondwet en de alras vergoddelijkte instituties van de republiek. De terroristen werden barbaren genoemd. De gelederen sloten zich, schouder aan schouder stond men pal tegen de barbarij. Wat een moed. Toch wijzen vele gebeurtenissen in deze zaak op een gebrek aan zelfvertrouwen bij de regering.
Het is bekend dat Andreotti en Zaccagnini achtenveertig uur na het bekend worden van de ontvoering hun fatale beslissing hebben genomen. De hoofdredacteur van de partijkrant werd ervan weerhouden een niet met deze beslissing strokend commentaar te publiceren. De beslissing om niet te onderhandelen kan moeilijk een weloverwogen beslissing genoemd worden. Men kende niet eens de eisen van de ontvoerders. Waarom heeft men zo hardnekkig aan deze lijn vastgehouden, ondanks de vele tegenstemmen? Uit angst voor gezichtsverlies? Het publiek slikt alles wanneer het op de juiste wijze wordt bediend. Drie dagen stemming kweken en een goed geregisseerde televisietoespraak waren voldoende geweest om het publiek te overtuigen van de absolute noodzaak tot onderhandelen. Deze regering stelt de menselijkheid boven alles. Enzovoorts. Het is niet gebeurd. Ik voelde alleen maar onzekerheid en zwakte, die met een kranige houding werden gemaskeerd.
De terroristen zijn van meet af aan van plan geweest Moro te doden. Zeg jij. Publiciteit en een zo groot mogelijke verwarring bij de tegenstander waren hun enige doelen. Zeg jij. Maar Moro werd verhoord voor een volksrechtbank en de verslagen van de verhoren zouden aan het volk bekendgemaakt worden. Moro zelf drong in zijn brieven aan op onderhandelen. Zou hij dat gedaan hebben wanneer hij wist dat de brigadisten daar niet toe bereid waren? Moro werd ter dood veroordeeld. Vonnis voltrokken. Vonnis niet voltrokken. De ontvoerders bieden aan Moro te ruilen tegen dertien gevangenen. Een ultimatum. Nog een ultimatum. Ook in het gedrag van de terroristen waren tekenen van aarzeling en besluiteloosheid te bespeuren. Men wachtte op een bod. Maar de regering was niet bereid een bod te doen op het leven van een van haar grootste naoorlogse zonen.
De ware gang van zaken zal wel nooit bekend worden. Er staan te veel spiegels rondom de feiten. Momenteel doet de ware gang van zaken er ook niet zoveel toe. Het doet er niet toe of de regering wellicht in het geheim toch een verbinding met de Rode Brigades tot stand had gebracht en eenvoudigweg te laat is gekomen. Het gaat om datgene wat we gedurende vijfenvijftig dagen hebben gezien. We hebben het meedogenloze gezicht van de macht gezien. We hebben gezien hoe Moro in de steek is gelaten door politieke vrienden waar hij meer dan dertig jaar mee had samengewerkt. Hij is in de steek gelaten. Daarover kan geen verschil van mening bestaan.
Er wordt geklaagd over een gebrek aan vertrouwen in de politiek. Welnu, de mannen van de macht hebben beslist alles gedaan om het vertrouwen in de politiek te herstellen. De retoriek was lachwekkend en beschamend. De familie Moro werd te verstaan gegeven dat de regering het juridisch mogelijke zou doen om Moro te bevrijden. Het juridisch mogelijke. Toen de brieven van Moro al te openhartig en boosaardig werden, schroomde men niet hun authenticiteit in twijfel te trekken. Terwijl de stijl van deze brieven toch onmiskenbaar de langdradige en verhullende stijl van Moro was. En de communisten leek het opportuun om te heulen met hun eeuwige vijand: ze stelden zich nog harder op dan de christen-democraten om toch vooral maar een betrouwbare indruk te maken en eindelijk tot de regering te worden toegelaten.
De Andreotti’s, de Cossiga’s en de Zaccagnini’s – ze waren eenvoudigweg doodsbang. Tienduizenden militairen werden ingezet, begeleid door cameraploegen en oorlogsverslaggevers, maar de verdwenen leider werd niet gevonden. Ten slotte had men de grote staatsman kunnen ruilen tegen dertien gevangenen. Deze ruil zou als een overwinning van de Rode Brigades beschouwd zijn, en terecht. De regering voelde zich kennelijk te zwak om zo’n verlies te incasseren en verschool zich achter wet en landsbelang. Moro is het slachtoffer geworden van de zwakte van zijn eigen partij.
Er is nog te weinig tijd verstreken om iets definitiefs over de betekenis van het Italiaanse en het Duitse terrorisme te kunnen zeggen. Duidelijk lijkt me dat het terrorisme een ziekte is van een bepaald type samenleving: deze beweging wortelt in het romantische verzet tegen de consumptiemaatschappij, dat een eerste hoogtepunt beleefde in de jaren zestig. Eén aspect van het terrorisme is dus dat van de romantische cultuurkritiek. Het is het romantische, decadente, gewapende, misdadige en uitzichtloze verzet tegen de geïndustrialiseerde samenleving, waarin de zogenaamde vrijheid van het individu, te danken aan welvaart, ons van elkaar heeft vervreemd. Het is het verzet tegen het leven op het ruitjespapier van de bureaucratie.
Maar elk romantisch verzet vindt zijn natuurlijk einde in knokploegen, zwart of rood, links of rechts; in het ontstaan van kleine, hecht georganiseerde stammen, tot de tanden bewapend als leefden ze wederom in de jungle, voorzien van een ideologie die leidt naar dictatuur. Het is het wanhopige verzet tegen de eigen wanhoop, het machteloze verzet tegen de eigen machteloosheid. Er bestaat zeker een verband tussen de zelfmoordneigingen van de geperfectioneerde beschaving en deze zelfmoordpelotons.
De romantische cultuurkritiek heeft de opkomst van de geïndustrialiseerde samenleving begeleid en is een noodzakelijk onderdeel van deze ontwikkeling: het is in feite de kritiek van het splitsende, benoemende en begrenzende intellect op zichzelf. Het is niets anders dan dat en het is niets meer dan dat. Het is een uitzichtloze kritiek geworden.
Bij tijd en wijle voelen we een nostalgisch verlangen naar het tijdperk van magie en natuurreligie, naar het tijdperk van de godsdienst en de grote metafysische stelsels, maar we zijn deze vormen van bewustzijn ontgroeid. Bij tijd en wijle verlangen we naar het leven in een hechte gemeenschap, maar we zijn niet meer in staat te leven zonder een scherp besef van individualiteit. We bestuderen de oude rituelen, omdat we er niet meer aan deel kunnen nemen. Onze belangstelling voor de oude culturen, de oude kunst, de oude literaturen, de oude wijsbegeerte is in de eerste plaats een esthetische belangstelling. Het gebrek aan wezenlijke vitaliteit wordt ons het duidelijkst getoond door de kunstenaars die zich lieten inspireren door allerhande vormen van primitieve kunst.
Pas op de plaats. Al vele jaren zijn we in het culturele leven van West-Europa getuige van de verlammingsverschijnselen en excessen die de decadentie altijd weer begeleiden. We bevinden ons in een overgangsfase: het lukt ons niet de aloude romantische opvattingen los te laten en we stellen de vorming van een ander type ideeënwereld, van een ander type bewustzijn uit. We zuchten onder de last van het verleden, onder de last van onze encyclopedische kennis. De verhouding tussen het leven in het heden (dat is eeuwigheid) en het leven in het verleden (dat is tijd) is grondig verstoord. Dit is de slapeloosheid van Zuccarelli.
Het splitsende, benoemende en begrenzende intellect geeft ons de indruk, en het is niet meer dan een indruk, dat we gescheiden zijn van de wereld en van onszelf. Uit dit bewustzijn van gescheiden-zijn, uit deze illusie, ontstaat een verlangen naar eenheid dat vele gedaantes aan kan nemen – degenen die de versplintering van ons wereldbeeld zo ijverig beargumenteren brengen het eveneens tot uitdrukking, zij het in een negatieve vorm. De cultuurkritiek die zijn wortels heeft in dit verlangen naar een vast punt of een omvattende idee biedt geen wezenlijk perspectief meer en het terrorisme is voor mij het gruwelijkste bewijs van deze stelling. De vitale doodsdrift van de terrorist en het levensmoede cynisme van de machthebber hebben een gemeenschappelijke bron: het onvermogen om het pantser van het intellect te breken en het gevoel van gescheiden-zijn op te heffen.
Ik nader het einde van mijn monoloog van hedenavond en het einde van mijn slapeloosheid. Ik wend het verleden de rug toe en waag me nu aan een enkele utopische gedachte. Om je mijn uitzonderlijke gevoel voor de realiteit te tonen zal ik deze gedachte verbinden met een feitelijk gegeven: de bevolkingsdichtheid van de wereld.
De voorspellingen lopen uiteen, maar we kunnen wel aannemen dat de wereldbevolking zich tegen het einde van deze eeuw verdubbeld zal hebben. Dit is het belangrijkste gegeven voor elke utopische gedachte. Het vooruitzicht van een verdubbeling of zelfs een verdrievoudiging van de wereldbevolking is onrustbarend. Zal er voldoende energie zijn om met zovelen tegelijk te overleven? We kunnen ons als beesten gedragen en elkaar afslachten en opvreten om het natuurlijk evenwicht te handhaven. Laten we ervan uitgaan dat de wereldregering het beest eronder weet te houden en omwille van de beeldvorming de menselijkheid boven alles stelt. De wereldbevolking verdubbelt, opeengepakt in grote steden. Er ontstaat ruimtegebrek, want een groot deel van deze planeet is onbewoonbaar en andere bewoonbare planeten zijn nog niet ontdekt. Alleen al de bevolkingsdichtheid, het leven onder de druk van die dichtheid zal ons ertoe dwingen ons bewustzijn van een innerlijke ruimte beter te ontwikkelen.
Dit betekent dat we ons een ander idee over het individu en zijn bestaan dienen te vormen – een idee dat meer ruimte biedt. Oppervlakkig bezien is jouw lichaam inderdaad een lichaam, een stevig Hollands lichaam met een aantal prachtige beddingen. Ai. Enig nadenken leert dat dit lichaam niets anders is dan een tijdelijke verdichting van de stof in een immense ruimte. Ai. We kennen die ruimte, van nature, want we komen eruit voort en behoren er nog steeds toe, maar we vergeten dit, misleid door de overweldigende indruk van een verschijningsvorm, het lichaam dat weer tienduizend andere verschijningsvormen produceert. Soms zijn we een ogenblik in staat deze verschijningsvorm te vergeten, onszelf en onze doelen los te laten, en worden we ons bewust van de oorspronkelijke ruimte, van de leegte. In het verleden zijn er verschillende methodes ontwikkeld om het bewustzijn in zijn gewaarwording van leegte te trainen. Waarom zouden we die niet gebruiken? Het valt te proberen. Kortom, misschien zijn we, gezien de toenemende bevolkingsdichtheid, gebaat bij een vervaging van de idee van individualiteit.
Want naderend aan zijn begeren
Verzinkt onze geest in een diepte zo diep
Dat herinnering er niet in terug kan keren3
3 In vertaling worden hier de volgende regels van Dante weergegeven:
Perché appressando sé al suo desire
Nostre intelletto tanto si approfonda
Che retro la memoria non può ire
De vrede zal ons niet gebracht worden door de mannen van de macht, door de straatvechters, aan welke kant ze ook staan. Dat is zeker. Zijn naam was Glafulos, de beminnelijke, en hij paste bij zijn geest. Zestig jaar heeft hij geleefd, geheel en al vrij man. Hij reisde naar het Westen en ook naar het Oosten.
Ik vertrek nu naar Ravello en ik zal badhanddoeken voor je meenemen.’
In een zwart mantelpakje verscheen Hanna Piccard de volgende ochtend in de San Giovanni in Laterano om de staatsuitvaartdienst voor Aldo Moro bij te wonen. Daags tevoren waren delegaties van vele landen op het vliegveld aangekomen en alle op het juiste niveau begroet. Gepantserde limousines suisden door Rome en motoragenten beleefden plezier aan het schoonvegen der routes: als herauten reden ze over de via dei Fori Imperiali. In de hotels waren hele verdiepingen onderzocht op de aanwezigheid van explosieven en afluisterapparatuur. Des nachts was de San Giovanni uitgekamd. Helikopters patrouilleerden boven de stad. Over het netwerk van veiligheidsmaatregelen dat al maandenlang over Rome lag uitgespreid, werd een nieuw netwerk van veiligheidsmaatregelen geworpen. De democratie had een zware beproeving goed doorstaan en met veel vertoon van moderne technologie schaarde Italië zich in de rij van ’s werelds meest beschaafde landen.
Het ergerde Hanna Piccard dat ze zich in een zwart mantelpak had gestoken en naar de San Giovanni was gegaan. Terwijl ze opkeek naar een van de televisietoestellen die in de zijschepen van de eerste kerk der christenheid waren opgehangen, ergerde ze zich aan haar verlangen naar medeleven en verdriet. Ze had net zo goed naar een bar kunnen gaan om van deze vertoning te genieten. Naakt en stinkend naar het zweet van de nacht had ze vanuit haar bed kunnen zien hoe de camera’s traag en eerbiedig langs de gezichten van staatshoofden, ministers, onderministers en het vrijwel voltallige corps diplomatique gleden. Ze herkende vele hoofdrolspelers van het wereldtoneel, allen verzonken in eschatologische bespiegelingen, zoals werd gesuggereerd door de camera die langs grafmonumenten dwaalde, alsof men zocht naar het serene gelaat van een dode. Helaas had de staat niet de beschikking kunnen krijgen over het lijk van Aldo Moro: de familie had het opgeëist.
De familie Moro had haar gevecht besloten met het volgende persbericht: ‘De familie wenst dat de uitdrukkelijke wil van Aldo Moro door de autoriteiten van de staat en van de partij volledig wordt geëerbiedigd. Dat wil zeggen: geen enkele openbare betoging of plechtigheid of redevoering; geen nationale rouw, geen staatsbegrafenis of gedenkpenning. De familie hult zich in stilte en verlangt naar stilte.’
Aldo Moro, de man die als parlementslid, minister, minister-president en partijvoorzitter gedurende dertig jaar in het centrum van de macht had geleefd, had in een van zijn laatste brieven, doelend op zijn begrafenis, geschreven: ‘Ik wens niet, herhaal ik, de mannen van de macht om mij heen. Ik wil diegenen bij me hebben die me werkelijk hebben liefgehad en zullen blijven liefhebben en voor me bidden. Als dit alles beslist is, dan geschiede Gods wil. Maar laat geen enkele verantwoordelijke zich verschuilen achter de vervulling van een vermeende plicht.’
Aldo Moro was begraven in Torita Tiburina, een dorp ten noorden van Rome. Dorpelingen hadden de kist op hun schouders door de straten gedragen.
De regisseur van de televisie-uitzending meende het rouwende volk te moeten bemoedigen met beelden van het jonge leven. Minutenlang werd het meisje op de gaanderij dat de bladzijden voor de organist had omgeslagen, door de camera beslopen en gadegeslagen.
Hanna Piccard sloot haar ogen en in gedachten bezocht ze de kerken in Rome die ze in gezelschap van Andrea Simonetti had bezichtigd: Santa Maria in Trastevere, San Luigi dei Francesi, Santa Maria del Popolo, San Clemente, San Carlo alle Quattro Fontane, San Andrea al Quirinale, Sant’ Ivo, Santa Maria Maggiore, Santa Maria sopra Minerva, San Paolo fuori le Mura, San Pietro in Vincoli, Santa Susanna. De beelden van deze kerken schoven ineen tot een enkele architectuur. Ze zag een plein, een in golvende ritmes opgebouwde façade, zwart geworden door de uitlaatgassen, beklommen door duiven met klepperende vleugels. Aan de arm van Andrea beklom ze de trappen, ging ze door het portaal met klapdeuren, waar de blote schouders werden bedekt, langs de marmeren schelp waarin het wijwater was verdampt. Toen maakten ze zich van elkaar los, als gebruikelijk. Alleen slenterde ze door het middenschip, opkijkend naar de plafondschildering: een wankele en tuimelende schijnarchitectuur, een hemelse kerk boven de aardse. Kapellen, grafmonumenten, brandende kaarsen, fresco’s, een knielende oude vrouw met haar kleindochter, de stem van een gids, munten in de lichtautomaat, bundels avondlicht in de koepel. En in de verte hoorde ze nu en dan het zachte en lokkende fluiten van Andrea, weerkaatsend in de gewelven.
Langs een wenteltrap daalde ze af in de benedenkerk. Daar bekeek ze de sarcofagen. Het reliëf van een gestorven echtpaar, gezet in een medaillon en geflankeerd door pauwen die de eeuwigheid symboliseerden, vertederde haar: de man had zijn arm goedmoedig om de rug van zijn vrouw geslagen. Ze hoorde het lokkende fluiten terwijl ze afdaalde in het Mithrasheiligdom, waar eens het bloed van de stier de gelovigen had gereinigd. Vochtige warmte. Dieper en dieper drong ze in de rotsen door, twintig meter onder de stad. Bochtige gangen waar schedels waren opgestapeld, catacomben, opeens het elegante stucwerk van een Romeins gewelf, Latijnse inscripties in de rotswand, flakkerende lampen, kilte, een onverklaarbare tochtstroom gleed langs haar benen, het gesteente zweette.
Ten slotte ging ze op haar hurken zitten in een donkere nis, onzichtbaar, en luisterde vol verlangen naar het naderbij komende fluiten. Andrea passeerde de nis zonder haar te ontdekken. Hij verdween, keerde nog verschillende malen terug en vond haar niet. Steeds wilde ze haar hand uitstrekken naar zijn benen, maar ze kon het niet meer.
Toen Hanna Piccard de San Giovanni verliet had ze een besluit genomen. Op slag was de ondraaglijke beklemming waartoe haar verlangen had geleid verdwenen en opgelucht wipte ze over de kabels van de televisiecamera’s. Ze voelde zich vrij om te gaan en te staan waar ze wilde en het leek of ze eindelijk weer helder kon denken.
Tussen de zuilen van de portico werd ze tegengehouden door een militair. De loop van zijn karabijn wees achteloos naar haar onderbuik.
‘Waar wilt u heen, mevrouw, waar wilt u heen?’
‘Die kant op,’ antwoordde Hanna en wees over zijn schouder naar het plein voor de San Giovanni.
‘Niemand mag de San Giovanni momenteel verlaten. Veiligheidsmaatregelen.’
‘Maar ik wil hier weg.’
‘Mevrouw, maakt u het ons niet moeilijk.’
‘U maakt het mij moeilijk.’
‘Ik heb opdracht iedereen terug te sturen.’
‘Wat is dit voor waanzin?’
‘Veiligheidsmaatregelen.’
Het bracht haar in verwarring dat het haar juist nu werd belet om een kerk, om Rome en zijn kerken te verlaten. De plaats van het oponthoud leek haar niet zonder betekenis: tussen de zuilen van een portico had ze Andrea Simonetti voor het eerst gezien en tussen de zuilen van een portico werd ze tegengehouden, nadat ze gevoeld had dat ze hem niet langer wilde. De soldaat deed een stapje naar voren en hij bloosde toen hij met de loop van zijn karabijn een ogenblik haar heup aanraakte.
Ze zocht het hogerop. Uiteindelijk bleek een kapitein bereid te zijn om voor haar een uitzondering te maken op de regels, nadat ze had laten doorschemeren dat haar haast werd veroorzaakt door de verwikkelingen van een liefdesaffaire. Zwijgend stelde ze zich onder zijn persoonlijke bescherming en zwijgend liet ze zich tot buiten het kordon begeleiden. Nadat ze de kapitein voor zijn hoffelijkheid had bedankt, haastte ze zich naar haar auto. Voorwaarts. Van nu af aan was ze op weg naar Amsterdam.