Die zaterdagavond rammelt mam met pannen in de keuken, waar ze na een gezinsmaaltijd in een gespannen sfeer aan het opruimen is. Pap laat haar haar gang gaan en zit op de bank met de afstandsbediening in zijn hand. Wat is hij knap, mijn vader. Hij ziet er niet uit als 45.
“Het begint zo, Sarah,” zegt hij terwijl ik de laatste borden afruim. “Kom je niet bij me zitten?”
Nee. Ik wil niet bij hem gaan zitten.
Hij laat me stikken.
Hij vertrekt morgen naar die speelgoedbeurs in Hongkong.
Hij laat ons zitten voor een vrijgezellenflat in Chelsea.
Ik ga geen Star Wars met hem zitten kijken.
Het kan me niet schelen, hoe hot Harrison Ford vroeger ook was.
“Ik moet Katya bellen.”
“Ik dacht dat je haar al gebeld had.”
“Ze was er niet. Ik moet haar iets vragen.”
“Ze zou je toch terugbellen?”
“Ik geloof niet dat haar moeder haar boodschappen doorgeeft.”
Waarom heeft ze me niet gebeld? Ik moet dat hele gesprek met Titus en Adrian analyseren en zij is al de hele dag niet thuis. Wat vreemd is, omdat ze zei dat ze op haar zusjes moest passen.
Ik ga naar mijn kamer en bel haar via de herhaaltoets. Mevrouw Belov neemt op. Ze klinkt moe en zegt dat Katya nog niet thuis is. Ik laat weer een boodschap achter. Daarna probeer ik mijn spullen uit te zoeken, zoals mam al zes keer tegen me gezegd heeft, ook al zei ze het gisteren pas voor het eerst.
Ik begin met de babypoppen. Daar heb ik al jaren niet meer mee gespeeld, maar ik weet al hun namen nog: Plastic Baby, Mini Baby, Geeltje (die met geel haar), China Baby, Rollo, Lala en Pinkie. Ze staren me strak aan, met ogen vol verlangen. “Gooi ons niet weg,” lijken ze te zeggen. “Je kunt ons toch niet in een vuilniszak proppen en ons wegbrengen naar de winkel van het Leger des Heils. Hoe moeten we ademen in die zak? En wat gebeurt er daarna met ons? We worden van elkaar gescheiden en komen terecht in verschillende huizen, en die kinderen zullen gemeen tegen ons doen, en we zullen elkaar nooit meer terugzien. Dat kun je ons toch niet aandoen, Sarah. We houden van je.”
Dus laat ik de babypoppen liggen en sla, om dezelfde reden, ook de knuffeldieren over. Ik begin mijn kleren uit te zoeken.
Een T-shirt met een vlek. Dat zou ik kunnen weggooien, maar ik kan het ook bewaren voor als ik ga hardlopen. Niet dat ik dat de laatste twee maanden gedaan heb, maar toch. Het is in ieder geval iets om aan te trekken.Q.
Ik leg het terug in de kast.
Een ribbroek met een gat in het achterwerk. Maar verder is het nog een prima ribbroek, lekker zacht, en ik kan hem best verstellen.
Ook terug in de kast.
Een rood vinyl minirokje dat ik nog niet heb durven aandoen. Maar misschien durf ik het wel als Titus me ooit mee uitvraagt. Bovendien, als we zo weinig geld hebben kan ik straks waarschijnlijk geen ander rokje kunnen kopen als ik dit wegdoe en zal ik er later spijt van krijgen.
Dan kijk ik naar mijn strips en boeken, maar de strips moet ik bewaren omdat ik ze nodig heb om te tekenen en omdat ik ze nog steeds lees. En bovendien is het een verzameling. En de prentenboeken, ik weet dat ik die aan mijn nichtje Rachel van drie zou moeten geven, maar ik vind ze zo leuk en ik vind dat een kunstenaar eigenlijk een verzameling prentenboeken hoort te hebben, voor inspiratie. Ik vind een dubbel exemplaar van Paultje en het paarse krijtje en het boek De Berensteinheren en de rommelkamer, wat eigenlijk één grote preek over netheid is. Mam heeft het ooit voor me gekocht toen ik zes was, in de hoop dat ik zou leren mijn spullen op te ruimen. Die boeken doe ik in een zak voor Rachel. Maar de rest wil ik houden.
Nu de leesboeken. Misschien wil ik die nog weleens lezen. Het zijn geen kinderachtige boeken. Ik was dol op de Kronieken van Narnia en Wolven rond de Wilgenhorch en de boeken over Tamora Pierce, Artemis Fowl en Harry Potter. Wie zegt dat ik daar nooit meer naar omkijk? Ik heb geen sociaal leven. Ik moet iets te lezen hebben.
Dan pak ik de Pez-snoepdispensers. Ik stop ze onder in een grote, zwarte vuilniszak maar haal ze er vervolgens allemaal weer uit. Misschien worden ze ooit nog wel wat waard. Ik las op internet dat er bijeenkomsten zijn van Pez-verzamelaars. Stel je voor dat ik er eentje heb die een dikke tweehonderd dollar waard blijkt te zijn, terwijl ik hem aan het grofvuil meegegeven heb?
Hetzelfde geldt voor de actiepoppen. Ik kan ze niet wegdoen. Sommige heb ik pas vorige maand gekocht.
Die tekenspullen heb ik nodig. De make-up ook, al heb ik zelden make-up op. Maar stel je voor dat ik me wel ga opmaken. Stel je voor dat ik op een dag lipstick opdoe en Titus met andere ogen naar me kijkt, onweerstaanbaar aangetrokken tot mijn adembenemende, honingkleurige mond? Ik moet de rest van die spullen bij de hand hebben.
Uiteindelijk lukt het me de kapotte laptop weg te gooien, plus de oudbakken bagel, het lelijkste juwelendoosje en twee boekjes met aankleedpoppen waarvan de poppen ontbreken, zodat je de kleren nergens meer op kunt doen. Dat is alles.
Van de rest kan ik niets weggooien.
Mam zal woedend zijn. Ze zal zeggen dat ik verzuip in de rommel, dat we een nieuwe start moeten maken, dat we in die nieuwe flat geen plaats hebben voor al die spullen, waarom ben ik er trouwens zo aan gehecht en of ik niet weet dat een verhuizing geld kost en dat de verhuizers per uur worden betaald?
Ik kan er niet over nadenken. Mijn kamer is een ramp nu ik bijna alles uit de kasten heb gehaald. Ik weet dat ik zou moeten opruimen, maar op de een of andere manier voel ik me getroost door al die stapels rotzooi om me heen. Alsof die spullen trouw zijn aan me, ze zijn van mij en ze gaan niet weg. Ze willen dat ik ze bewaar en dat ik van ze houd.
Dus ga ik slapen met alle babypoppen om me heen op het bed.