Derdeklasserslunch, vijfde uur. De vijfde- en zesdeklassers die op donderdag en vrijdag gym hebben zijn al met hun hotte, harige lichamen naar hockey vertrokken en het is rustig in de kleedkamer. Meestal komt er tijdens de les niemand binnen, op een enkele jongen na die naar de wc moet, of de conciërge die de handdoekemmer komt leegmaken; maar vandaag hoor ik gelach op de gang, rennende voetstappen – en dan komt Malachy de deur binnengestormd.
Hij staat even stil en kijkt om zich heen, om er zeker van te zijn dat hij alleen is. Dan kijkt hij onder de wc-deurtjes of hij voeten ziet en controleert of zich achter de kasten zesdeklassers schuilhouden. Dan doet hij de deur naar de gang weer open en gebaart iemand om binnen te komen.
Het is Katya.
Haar haar valt golvend over haar rug alsof ze het pas heeft geborsteld, en ze heeft lipgloss op. Malachy grijpt haar hand beet – ze giechelen alle twee – en hij begint haar te kussen.
Malachy kust Katya.
En het is duidelijk dat ze dat al eerder gedaan hebben. Misschien al een heleboel keer. Zijn handen gaan recht naar haar muffins en al snel wrijft zij met haar linkerhand over de voorkant van zijn spijkerbroek.
Katya en Malachy.
Malachy en Katya.
Dat had ik nooit gedacht, al had ik kunnen weten dat ze iemand had. Ze deed zo ontwijkend.
Allicht: waar is ze ‘s avonds in het weekend?
Bij Malachy.
Waarom krijg ik haar nooit aan de telefoon?
Ze is bij Malachy.
Waarom rookt ze en eet ze haar lunch buiten op, met de Kunstratten, in plaats van met mij?
Om bij Malachy te zijn.
Waarom ben ik al geen eeuwen meer bij haar thuis geweest, waarom heeft ze het altijd te druk?
Ze was bij Malachy.
Maar waarom heeft ze me dat niet verteld? Ik bedoel, we zijn toch elkaars beste vriendinnen?
Na een paar minuten, waarin ik voornamelijk rond het plafond zoem en probeer niet te kijken naar deze vrijsessie waar ik niets mee te maken heb, duwt Katya Malachy opzij. “Ik heb dorst,” zegt ze. “Momentje.”
Ze buigt haar hoofd onder de kraan om te drinken. Hij komt naar haar toe en knuffelt haar van achteren. “Wil je eind april samen met mij naar die beeldhouwtentoonstelling?”
“Hm.” Ze komt overeind, kijkt in de spiegel en maakt haar haar vast in een staart. “Misschien beter van niet.”
“Waarom niet? Ooit komen mensen er toch achter.”
“Maar Sarah,” zegt Katya. “Die zal het niet leuk vinden. Ze heeft altijd zo vlug haar oordeel klaar.”
“Dat heb je al een keer gezegd. Maar wie kan het wat schelen wat Sarah denkt?”
“Mij.”
“Hoezo, vindt ze mij niet aardig?”
Katya aarzelt. Ik denk aan al die keren dat ik heb gezegd dat ik hem niks vond, dat hij nooit iets zegt en denkt dat hij er hip uitziet als hij een oorpiercing neemt. “Nee, ze vindt je best aardig,” liegt Katya. “Maar ze kent je niet. En ze doet altijd zo opgefokt over mannen. Alsof alle jongens raar zijn, of beesten of zoiets.”
“We zijn ook beesten,” zegt Malachy, terwijl hij in haar hals snuffelt.
“Ik denk gewoon dat ze link zal zijn dat ik…” Ze pauzeert.
“Een vriendje heb,” vult Malachy aan. “Maar ik bén toch je vriendje.”
“Jawel,” zegt Katya. “Maar ze zal vast boos zijn, alsof ik een verrader ben. En ze zal iets minachtends zeggen.”
“Zoals?”
“Ik weet wel dat het niet klopt wat zij zegt, maar het doet me wel iets en dan is alles gewoon minder leuk.”
“Katya, je maakt je te veel zorgen. Kom met me mee de gang op en houd mijn hand vast.”
Katya schudt haar hoofd.
“Wat kan er gebeuren?” vraagt Malachy. “Sarah is niet eens op school.”
“Ze hoort het toch wel. Ze zal boos zijn dat ik het haar niet verteld heb.”
“Vertel het haar dan.”
“Nog niet. Dat kan ik niet. Ze is nog steeds geobsedeerd door dat gedoe met Shane en jullie zijn vrienden en…ik denk gewoon dat ze boos wordt. Je moet me vertrouwen, oké?”
Malachy loopt naar het raam en staart naar het matglas, vlak onder de plek waar ik ben neergestreken. “Jij bekommert je meer om wat zij denkt dan om mij.”
“Daar gaat het niet om. Kom op.”
“Ik ben het zat om zo stiekem te doen.”
“Sarah is al twee jaar mijn beste vriendin. Dit moet je niet van me vragen.”
“Dat vraag ik wel van je,” zegt hij. “Dat vraag ik wel.”
Voor de deur naar de gymnastiekzaal klinkt gerommel. De vijfde- en zesdeklassers komen terug om zich om te kleden. “Ik moet gaan,” zegt Katya, terwijl ze om de deur de gang in gluurt om te zien of niemand haar uit de kleedkamer ziet komen. “Ik bel je nog wel.”
“Ik wil dat je me belt met een antwoord,” roept Malachy, terwijl ze naar buiten rent.
Dan gaat hij zitten, doodstil, als een standbeeld, terwijl de oudere jongens elkaar met handdoeken slaan en schreeuwen.