[27] Losgemaakte woorden
Wetenschappelijk onderzoek wordt door mentoren aangestuurd. Iedere gevestigde onderzoeker kan zeggen op de schouders van welke docenten hij of zij staat. Sommigen van hen herinneren zich zelfs hun eerste ontmoeting met hen, dat sleutelmoment van contact waarop die bepalende relatie ontstond.
Voor Uta Aurnhammer, een jonge Duitse vrouw, vond dat moment plaats in 1964, in het Maudsley. Een jaar eerder was ze als psycholoog afgestudeerd aan de Universiteit van Saarland, hoewel ze niet echt een carrière in de sociale wetenschappen ambieerde. Door haar komst naar Londen veranderde dat. Ze was eigenlijk alleen naar Engeland gereisd om haar Engels op te poetsen, maar de dynamiek van Londen in de jaren zestig sprak haar zo aan dat ze op zoek ging naar een manier om er langer te kunnen blijven. Toen kreeg ze een tip over een studentassistentschap in de onderzoekspsychologie en solliciteerde daarop, zonder serieus te verwachten dat ze zou worden aangenomen. Tot haar grote vreugde werd ze niet alleen geselecteerd, maar bleek het ook te gaan om een aanstelling aan het Institute of Psychiatry, wat inhield dat ze in het Maudsley zou gaan werken.
Aurnhammer ervoer dit oord als een intellectueel festijn. De oneerbiedige mentaliteit die er heerste paste haar als een jas, evenals de opvatting die door iedereen in het instituut werd gedeeld dat ze zich met belangwekkend werk bezighielden, dat ze niet eerder overgestoken grenzen slechtten. Aurnhammer vond het heerlijk om daarop te kunnen meeliften, en wanneer ze niet blokte of tot laat op de avond met een woordenboek binnen handbereik het zeer esoterische Engels van psychologische onderzoeksrapporten doorploegde, was ze te vinden in het restaurant van het Maudsley, waar ze samen met andere postdoctorale studenten en docenten over ideeën debatteerde. Zelfs haar toekomstige man, de Britse psycholoog Chris Frith, ontmoette ze tijdens haar eerste maanden in het Maudsley. Omdat hij geen Duits sprak, werd hun vriendschap een voltijds onderdompeling in het Engels, waar ze haar voordeel mee deed. Een jaar na hun eerste ontmoeting veranderde ze haar naam in Uta Frith.
Haar deelname aan een ‘tijdschriftenclub’ zette Frith aan tot een zoektocht naar haar mentoren. Met een groep andere aankomende psychologen kwam ze elke week bijeen om verslag uit te brengen over bijzonder interessante onderzoeksartikelen die ze ieder uit een opgegeven lijst hadden gekozen. In de week dat Frith aan de beurt was, popelde ze om een artikel te bespreken dat ze willekeurig had gekozen, en dat het jaar ervoor was verschenen. Het ging over een aantal experimenten rond de afwijkende perceptie van kinderen met het etiket ‘psychotisch’ – het begrip dat uiteindelijk het veld zou ruimen voor ‘autistisch’.329
Frith had een paar van zulke ‘psychotische’ kinderen in het Maudsley meegemaakt en had de verschijnselen die het artikel beschreef zelf waargenomen. De kinderen keken vaak dwars door de persoon tegenover hen heen, of leken doof te zijn voor iemand die vlak achter hen met een boek op een bureaublad sloeg. Ze draaiden zich niet eens om. Deze selectieve onverstoorbaarheid voor onderbrekingen was een van de kenmerken van autisme – net als de onverschilligheid van sommige kinderen voor extreme hitte of kou – die ouders zorgen baarde, maar die nieuwsgierige psychologen fascinerend vonden.
Op de afdeling had Frith gehoord dat sommige psychiaters dit gedrag verklaarden uit een slecht functionerende ouder-kindrelatie. Die verklaring vond ze niet overtuigend, maar ze was onbekend met data die alternatieve theorieën ondersteunden. In het artikel dat Frith ter bespreking had uitgekozen, hadden de schrijvers echter een experiment over de waarneming van de vorm, grootte, helderheid en oriëntatie van een tekening geconstrueerd dat wees op cognitieve patronen die alleen bij kinderen met autisme voorkwamen. Toegegeven: het was een beperkte, bijna esoterische ontdekking. Maar ze was solide, berustte op een experiment en wees onweerlegbaar op een neurologische component van autisme. Frith nam het artikel mee naar haar tijdschriftenclub zonder te weten dat de auteurs ervan werkten op dezelfde campus van het Maudsley waar zij haar opleiding tot psycholoog volgde. Zodra ze dit besefte, liet ze hen – O’Connor en Hermelin – door iemand aanwijzen. Op een dag stapte Frith tijdens de lunch in het ziekenhuisrestaurant op hen af. Dat ze Duits sprak, gaf Frith een snelle ‘ingang’ bij Hermelin en maakte het gemakkelijk voor haar om een vloeiend, diepgaand gesprek over experimentele psychologie te voeren. De twee docenten waren meteen onder de indruk van de durf en nieuwsgierigheid van Frith, terwijl zij enkele indringende vragen over hun onderzoek stelde. Aan het eind van de kennismaking had Frith haar mentoren gevonden. Kort daarop nodigden Hermelin en O’Connor haar uit om promotieonderzoek te gaan doen in de experimentele psychologie, met hen beiden als promotor.
En zo kwam het dat Frith in 1966 zelf op reis ging naar de school aan Florence Road, om een experiment te doen waarvan de uitkomst tot de intrigerendste en invloedrijkste uit die tijd zou behoren.
De avond ervoor was Frith tot laat opgebleven om haar materialen, een grote verzameling met de hand getekende kaarten, voor te bereiden. Hoewel het experiment primair door haar kersverse promotoren was ontworpen, zou Frith bij de uitvoering het voortouw nemen. Het was opgezet als een geheugenspel. Frith zou een lijst van acht woorden voorlezen. Na elke lijst zou ze de kinderen vragen om de woorden die ze hadden gehoord in dezelfde volgorde te herhalen.
Maar er zat een addertje onder het gras. In sommige lijsten werden de woorden in een volledig willekeurige volgorde gepresenteerd, bijvoorbeeld: ‘dag ze boerderij toen kat viel terug hark’. In andere lijsten waren de woorden iets logischer, alsof ze onderdelen van een zin waren, zoals: ‘rijd naar huis met auto schrijf ons nu’. Zoals altijd moest er een controlegroep zijn – kinderen zonder autisme met dezelfde ‘psychische leeftijd’. Ieder kind in elke groep zou in de loop van acht ‘trials’ acht lijsten doorwerken.
De uitkomst was ondubbelzinnig. Bij de willekeurige woordenlijsten scoorden de kinderen met autisme even goed als de andere kinderen voor het herhalen van de meeste van de acht woorden, en ze waren zelfs beter in het onthouden van de laatste paar woorden uit elke lijst.
Bij de niet-willekeurige lijsten hadden de kinderen zonder autisme echter een enorm voordeel. Ze herkenden duidelijk de gedeeltelijke zinnen binnen de woordreeksen en gebruikten die herkenning vervolgens als hulpmiddel om zich alle woorden in de lijsten te herinneren.
Maar de kinderen uit de autismegroep ervoeren ‘schrijf aan ons nu’ als net zo willekeurig als ‘kat valt terug hark’. Omdat ze de organiserende aanwezigheid van taal niet herkenden, kregen hun hersenen geen geheugensteuntje van woorden die samen enige logica vertoonden. Dat hoorden ze gewoon niet.
Maar toen haalde Frith de kaarten tevoorschijn die ze de avond ervoor had gemaakt. Daar stonden afbeeldingen op – pentekeningen van gewone voorwerpen als een huis, een eend, een schaar of een paraplu. Ze legde de kaarten in groepjes van vier neer voor een kind, met het plaatje omhoog en in een bepaalde volgorde. Ze wachtte even, schudde de kaarten, en vroeg vervolgens ieder kind om ze in de oorspronkelijke volgorde terug te leggen.
Ook deze keer waren er aanwijzingen ingebouwd die als geheugensteuntje dienden. Sommige kaarten pasten bij elkaar in de logische volgorde van een in de tijd verlopend proces. Toen Frith bijvoorbeeld een plaatje van een brandende kaars neerlegde, legde ze daarnaast een plaatje van een vergelijkbare kaars die bijna tot een stompje was opgebrand. En naast een tekening van een ei in een eierdop legde ze een tekening van een vergelijkbaar ei in een vergelijkbare dop, alleen was dat ei opengebarsten en half opgegeten.
Bij deze zuiver visuele geheugentest presteerden de kinderen zonder autisme opnieuw goed als er betekenisvolle hints werden gegeven. Maar de kinderen met autisme deden het ook goed. Hun scores waren zelfs bijna identiek aan die van de controlegroep.
Deze intrigerende uitkomst van het experiment werd een klassieker binnen de autismegemeenschap en wees op een sterke hypothese: dat kinderen met autisme sommige nuances van taal en de betekenis die daarin is vervat weliswaar over het hoofd zien, maar er opmerkelijk vaardig in zijn de betekenis af te leiden uit informatie die via niet-talige middelen wordt overgebracht. Bovendien maakte deze uitkomst opnieuw duidelijk dat kinderen met autisme beter zijn afgestemd op visueel dan op auditief leren. Deze inzichten werden herhaaldelijk door andere experimenten bevestigd en hadden hun weerslag op de ontwikkeling van onderwijsmethoden in de jaren erna.330
Toen O’Connor en Hermelin over dit onderzoek publiceerden, waren ze zo gul om Frith als medewerker te vermelden in een voetnoot op de voorpagina: ‘Deze werkzaamheden werden verricht door Uta Frith, in samenwerking met de auteurs.’331 Een zo prominente vermelding van een postdoctorale student was toentertijd ongebruikelijk; misschien wees die erop dat haar mentoren geloofden dat hun protegée Frith het nog ver zou schoppen in haar vakgebied.
Op dat punt hadden ze gelijk. Uta Frith zou een van de bekendste gezichten van het autismeonderzoek worden.332 Behalve dat ze haar eigen priemende vragen over de aard van de aandoening stelde en experimenten opzette om die te beantwoorden, werd ze een prominent ‘verklaarder’ van autisme voor leken. Ze presenteerde talrijke televisieprogramma’s en werd regelmatig door de pers geciteerd. Haar boek Autisme, sleutel tot het raadsel was het eerste waarin een ervaren onderzoeker de stoornis aan een groter publiek verklaarde als een kwestie van wetenschappelijk belang.333 Frith schreef over de experimenten aan Florence Road met het gevoel van verwondering dat haar en haar mentoren oorspronkelijk tot autisme had aangetrokken, dezelfde verwondering die ze aan enkele van haar eigen briljante studenten doorgaf. In klare taal beschreef ze de nuances van hun experimenten en plaatste ze hun bevindingen in een kader dat suggereerde dat de bestudering van het ‘autistische’ brein neerkwam op de bestudering van alle hersenen. Het boek zou in tien talen worden vertaald en diverse herdrukken beleven.
De wereld begon nieuwsgierig te worden naar autisme. De vragen die in de jaren zeventig in Londen in steeds hoger tempo werden opgeworpen, stookten op precies het juiste moment het vuurtje op. De onderzoekers vonden niet alle antwoorden, maar de vragen leidden voortdurend tot meer en betere vragen.
329. Dorothy V.M. Bishop, ‘Forty Years On: Uta Frith’s Contribution to Research on Autism and Dyslexia, 1966-2006’, Quarterly Journal of Experimental Psychology 61, nr. 1, 1988, p. 16-26.
330. B. Hermelin en N. O’Connor, ‘Remembering of Words by Psychotic and Normal Children’, British Journal of Psychiatry, 1967, p. 213-218.
331. N. O’Connor en B. Hermelin, ‘Auditory and Visual Memory in Autistic and Normal Children’, Journal of Mental Deficiency Research 11, nr. 2, 1967, p. 126-131.
332. Zie Bishop, ‘Forty Years On’.
333. Uta Firth, Autism: Explaining the Enigma, Oxford, Basil Blackwell, 1989.