13

Vaarwel, Weduwe

Keizer is op weg van school naar huis. Hij is lopend. Zijn fiets heeft hij thuisgelaten. Dan hoeft hij ook niet na te denken of hij hem nu wel of niet naast die van Roos zal zetten.

Zijn vader vond het maar vreemd dat Keizer van de ene op de andere dag opeens lopend naar school wilde.

“Lopen is veel gezonder,” heeft Keizer toen gezegd en dat antwoord vond zijn vader nog vreemder.

Keizer weet nog niet hoe lang hij het volhoudt lopend van en naar school te gaan. Hij doet er minstens twee keer zo lang over. Naar huis is niet zo erg, maar hij moet ‘s morgens een half uur eerder opstaan om op tijd te zijn. En hij mist zijn dagelijkse rondje om het standbeeld van de Koning aller Harten. Eromheen lopen kan wel, maar dat staat zo gek, vindt Keizer, die de Koning dan maar van een afstandje groet – en dat voelt toch anders.

In het bos, op de brug, moet hij opzij stappen voor een ziekenauto die hem tegemoet komt.

Een ziekenauto in het bos? Waar kan die nou geweest zijn? Zijn vader zal toch geen ongeluk hebben gehad? Een hartaanval of zo, net als met de directeur van hun school was gebeurd…Vorig jaar was dat. De conciërge had de directeur dood achter de computer gevonden.

Keizer wil het op een rennen zetten. Dan bedenkt hij zich. Hij gaat juist langzamer lopen. Zolang hij onderweg is, is er niets gebeurd.

Natuurlijk is er niets gebeurd. Hij moet zich niet zo druk maken. Zijn vader is gewoon net als altijd bezig in zijn atelier, met een nieuwe hoed. Of hij is in de tuin aan het werk, dat kan ook. Of hij staat in de keuken en is al bezig met koken. Niks aan de hand.

“Wat maak je, pap?” zal hij vragen.

“Spinazie, jongen. Sorry, ik weet dat je er niet van houdt.”

“Geeft niet, pap, ik ben allang blij dat je niet dood bent.”

Keizer gaat weer wat sneller lopen.

Bij het huis van de Zwarte Weduwe ziet hij de auto staan die hij daar eerder ook al eens heeft gezien. De auto staat op het punt weg te rijden. De bestuurder heeft het raam opengedraaid en praat met een man naast de auto.

Keizer gaat weer wat langzamer lopen. De bestuurder van de auto groet de man, draait het raampje dicht en rijdt weg. Keizer laat de auto voorbijgaan. Voor op de ruit zit een esculaapteken, ziet hij. De bestuurder is een dokter. Gelukkig, de ziekenwagen komt niet van zijn vader. Hij komt van de Weduwe.

Keizer loopt de oprijlaan op.

“Meneer! Meneer!” roept hij.

De man die zojuist met de bestuurder van de auto heeft staan praten, draait zich om.

“Meneer, wat is er met de Weduwe gebeurd? Ik zag een ziekenauto wegrijden.”

“De Weduwe?” zegt de man.

“Zo noem ik haar, de Zwarte Weduwe van het Witte Huis, hoe ze echt heet weet ik niet. Bent u Jan? Ze zat op u te wachten.”

“Op mij?” zegt de man. Hij schudt zijn hoofd. “De Weduwe, zoals jij haar noemt, is mijn tante. Of eigenlijk moet ik zeggen was mijn tante. Ze is dood.”

“Wat erg,” zegt Keizer.

“Mijn tante was oud en op,” zegt de man.

“En in de war,” zegt Keizer. “De laatste keer dat ik bij haar was had ze zich opgemaakt. Voor Jan, zei ze. Jan zou haar komen halen.”

“Dat heeft hij dan gedaan, zou je kunnen zeggen,” zegt de man.

“En ze zong een liedje,” zegt Keizer. “Over de zee die bevroren was of zo. Helemaal precies weet ik het niet meer.”

“Ze was op,” zegt de man weer, en meer zegt hij niet. Hij verdwijnt in het huis. Keizer blijft even staan en loopt dan de oprijlaan af.

Thuis vertelt hij zijn vader dat de Weduwe dood is.

“Wist jij dat ze een neef had?” zegt hij. “Rare man, het leek net of hij het niet erg vond dat zijn tante dood was.”

“De Weduwe was al heel oud,” zegt Keizers vader.

“Dat zei die neef ook. Ze was oud en op, zei hij.”

“Sommige mensen gaan precies aan het eind dood,” zegt zijn vader. “De Weduwe was zo iemand.”

Hij gaat de keuken in, eten koken.

“Toch geen spinazie?” vraagt Keizer.

“Wees maar niet bang,” zegt zijn vader. “We eten pizza.”

“Zelfgemaakt of uit de doos?”

“Wat dacht je, zelfgemaakt natuurlijk.”

Dan duurt het nog wel even voor we gaan eten, denkt Keizer. Kan hij mooi nog even naar zijn lievelingsplek in de duinen.

De zee is leeg. Er vaart één enkel zeilschip, en dat ene schip maakt de zee nog leger. Het vaart zo ver uit de kust dat het lijkt alsof het niet vooruit komt.

Het is het schip van Jan, denkt Keizer. Het schip waarmee hij de Weduwe heeft opgehaald en waarmee ze naar het einde van de wereld varen.

Keizer gaat tussen de zwaaiende handschoenen staan. Hij maakt een toeter van zijn handen en roept: “Vaarwel, Weduwe. Vaarwel, Jan! En als jullie de weg kwijt zijn, dan roep je gewoon mijn moeder, zij kent de zee als geen ander!”