14

Keizer…Keizer…Keizer…

Keizer staat in zijn pyjama voor het open raam en kijkt de donkere nacht in. In zijn hand houdt hij de pauwenveer die hij bij de jeugdherberg in het bos heeft gevonden. Het oog in de veer heeft hem niet kunnen beschermen tegen de nare droom waaruit hij zojuist is wakker geschrokken.

Hij droomde van Roos. Hij droomde dat ze ziek was, of was ze al dood? Ze lag op bed, met de ogen gesloten. Haar gezicht zag lijkbleek en haar lippen waren blauw.

Zoals ze daar lag deed ze Keizer denken aan Sneeuwwitje.

Dan ben ik de prins, had hij gedacht. Alleen ik kan haar redden.

Hij boog zich over haar heen om haar tot leven te kussen, maar voor zijn lippen de hare raakten was hij wakker geworden.

Keizer strijkt met de pauwenveer langs zijn wang. Hij denkt aan Roos en aan hun mislukte afspraakje bij het standbeeld van de Koning aller Harten.

“Je hebt haar hart gebroken,” had Esther gezegd. “En daar kan je dood van gaan.”

Een gebroken hart! En dat moest hij geloven…

Toch was hij blij dat Roos de dag erop gewoon op school was en niet ziek thuis lag. Ook met buitenspelen had hij niets aan haar gemerkt. Ze had de hele pauze touwtjegesprongen. Nou, dat houd je nooit vol met een gebroken hart.

Keizer had graag sorry tegen Roos gezegd, maar omdat hij niet goed wist waarvoor precies, heeft hij het maar niet gedaan. Ach, hij heeft het gedacht en misschien is dat al voldoende.

De deur van zijn slaapkamer gaat open. Keizer draait zich om. Zijn vader staat in de deuropening.

“Papa,” vraagt Keizer, “ken jij iemand met een gebroken hart?”

Zijn vader gaat op de rand van het bed zitten. Keizer schuift naast hem. Zijn vader slaat een arm om hem heen.

“Zeker ken ik iemand met een gebroken hart,” zegt hij.

“Wie dan?” vraagt Keizer. “Ken ik hem ook?”

“Hij zit naast je.”

“Jij? Heb jij een gebroken hart?”

“Niet meer. Maar de dag dat je moeder verdween, toen is mijn hart gebroken.”

“Daar ga je dus niet dood van, van een gebroken hart?”

“Het had gekund.”

“Maar waarom is dat bij jou niet gebeurd?”

“Dat komt door jou.”

“Door mij?”

“Door jou, ja, een hart heeft iemand nodig om voor te kloppen. En mijn hart klopt voor jou. Luister maar.”

Hij drukt Keizers hoofd tegen zijn borst. Keizer luistert naar het kalme bonzen van zijn vaders hart.

“Hoor je het?”

Keizer knikt.

“Klopt het alléén voor mij?”

“Ook wel voor mezelf, hoor.”

“En voor wie nog meer?”

Dan vertelt zijn vader hem het verhaal van zijn gebroken hart.

Mijn hart klopte nog wel, maar het was vergeten voor wie of waarvoor. Op een goeie dag kwam daar verandering in. Het gebeurde zomaar opeens, alsof er een knop werd omgedraaid en mijn hart zijn geheugen weer terugkreeg en weer klopte voor de dingen waarvoor het altijd had geklopt. Voor jou natuurlijk, Keizer, het meest voor jou. Maar ook voor de tuin achter ons huis, waar ik jaren niet meer naar had omgekeken en die eruitzag als een woestijn.

Mijn hart ging ook weer kloppen om verhalen leven in te blazen, zoals het verhaal van de zeemeermin en van de visser met zijn houten poot. En heel belangrijk, Keizer, mijn hart ging ook weer kloppen voor de hoeden in mijn atelier. Voor de hoeden die ik al had gemaakt, maar ook voor de hoeden die ik nog wilde gaan maken. Net als voor de dag dat mijn hart brak, kreeg ik weer allemaal ideeën voor mooie nieuwe hoeden…

Even blijven ze daar samen zo zitten, op de rand van het bed. Dan staat zijn vader op. Hij slaat het dekbed open en stopt Keizer onder.

“Probeer nog wat te slapen,” zegt hij. “Ik kruip er ook nog even in, het is nog hartstikke vroeg. Dag, gozertje van me.”

Hij sluit het gordijn en loopt zachtjes de kamer uit.

Keizer legt de pauwenveer naast zijn kussen, draait zich om op zijn inslaapschouder en bedenkt voor wie zijn hart klopt.

“Voor mijn verhalenvader,” fluistert hij. “En voor mijn zeemeerminmoeder. Voor de Zwarte Weduwe en Jan. Voor Martha en haar moeder.”

En voor Roos? Klopt zijn hart ook nog steeds voor Roos?

Een beetje, besluit Keizer. Maar ze is niet langer zijn vriendinnetje. Hun vriendschap heeft hij begraven. In een kuiltje in het zand in de duinen, tussen zijn kunstwerk van zwaaiende handen.

Keizers hart klopt ook voor de Koning aller Harten. Hij rijdt weer elke dag een rondje om het beeld dat hij ook weer trouw gedag zegt. En omdat hij de Koning is van alle harten, heeft Keizer hem gevraagd het hart van Roos extra in de gaten te houden. “Het is misschien een beetje gebroken.”

Keizer fluistert dat zijn hart ook voor de zee klopt en voor zijn lievelingsplek in de duinen, voor de meeuwen en de wind en voor hemzelf en zijn geheimen.

Het lijkt of zijn hart hem heeft gehoord.

Keizer…Keizer…Keizer…klopt zijn hart.