19

Knikkervis

Keizer loopt met een emmer in zijn hand door het bos. Hij is bijna thuis. In de emmer zwemt een vis. Een voorn met een knikker in zijn maag. De rood-met-geel-en-groene knikker uit het bos. Tenminste, dat hoopt Keizer.

Hij heeft de vis gevangen op de plek waar zijn knikker in het water is gevallen. Dus het zou kunnen. En zijn vader zegt altijd: “Wat niet kan is nog nooit gebeurd.”

Thuisgekomen zet hij de emmer met de knikkervis in de badkamer. Dan loopt hij naar het atelier van zijn vader.

“Ik ben thuis,” zegt hij.

“Nog wat gevangen?” vraagt zijn vader.

“Een grondelingetje,” zegt Keizer. Hij zegt niets over de knikkervis en hij vertelt zeker niet wat hij van plan is met de vis te gaan doen. Zijn vader zou het vast niet goed vinden.

“Wil je zelf wat te drinken pakken?” zegt zijn vader. “Ik werk nog even door, als je het niet erg vindt.”

Keizer vindt dat helemaal niet erg. Het komt juist heel goed uit. Hij gaat terug naar de badkamer en laat het bad vollopen. Dan keert hij de emmer om. De knikkervis glipt het water in en zwemt onrustig heen en weer, alsof hij uitprobeert tot hoever hij kan zwemmen. Na een poosje wordt hij rustiger en blijft stil in het water liggen.

Keizer gaat op een krukje naast het bad zitten en wacht geduldig af wanneer de vis zijn knikker uitspuugt. Of uitpoept, dat mag ook. Als hij zijn knikker maar weer terug heeft.

Er gebeurt niets. Zou de vis boos zijn omdat hij gevangen is, en wil hij hem daarom niet teruggeven?

“Ik laat je weer vrij, vis,” zegt Keizer. “Wat dacht je dan? Anders had ik je toch niet in de badkuip gedaan, dan had ik je wel geslacht. Echt waar, ik laat je vrij op precies dezelfde plek als waar ik je gevangen hebt. Dan kun je weer heerlijk zwemmen, waarheen je maar wilt.

Misschien wil je wel een keer naar zee, – of nee, dat kan natuurlijk niet. Je bent een voorn, en een voorn kan niet tegen zout water. Jammer, anders kon je naar mijn moeder zwemmen. Mijn moeder is een zeemeermin, dat heeft mijn vader me verteld. Hij heeft haar gevonden op het strand, ze was gewond en toen heeft mijn vader haar meegenomen naar huis en in bad gelegd, in hetzelfde bad als waarin jij nu zwemt.”

Keizer stopt met praten. De vis, die zich al een hele poos nauwelijks heeft verroerd, begint opeens heel druk te zwemmen. Zou het nu dan gaan gebeuren? Zou de vis de knikker eindelijk uitspugen?

“Toe dan, vis,” moedigt Keizer hem aan. “Spuug hem maar uit. De knikker is voor mij heel belangrijk en jij hebt er niks aan. Jij krijgt er alleen maar buikpijn van. Misschien ga je wel dood als je hem te lang in je lijf houdt. Kom op, knikkervis, alsjeblieft, spuug hem uit, doe het voor mij.”

Keizer is zo druk aan het praten dat hij niet hoort dat zijn vader de badkamer is binnengekomen. Hij merkt het pas als hij een arm op zijn schouder voelt. Hij draait zich om. “Pap!” roept hij verschrikt.

“Wat gebeurt hier?” zegt zijn vader.

“Ik kan het allemaal uitleggen, pap,” zegt Keizer en hij begint te vertellen dat zijn knikker in het water was gevallen en dat hij hem niet zag liggen op de bodem, terwijl het heel helder water was, dus dat een vis hem misschien wel had ingeslikt, misschien de vis die nu in het bad zwemt, en dat hij nu zit te wachten tot de vis hem weer uitspuugt.

“Het zou toch kunnen, pap?”

“Tja,” zegt zijn vader. “Het kan wel.”

“Natuurlijk kan het!” zegt Keizer.

“Het zou wel een klein wondertje zijn.”

“Klein?” zegt Keizer. “Groot zul je bedoelen. Nog nooit eerder vertoond. Het kan zo in de krant. Of nee, in de bijbel. Het verhaal van de wonderbaarlijke knikkervis.”

Zijn vader glimlacht.

“Mag de vis blijven, pap?” vraagt Keizer. “Alsjeblieft, alleen vanavond maar.”

“Vooruit dan maar,” zegt zijn vader. “Maar dan ga ik het wel een beetje gezelliger voor hem maken.”

Hij loopt de badkamer uit en even later is hij terug met een doos waxinelichtjes.

“Tenslotte heb jij voor mij laatst ook een kaarsje gebrand,” zegt hij.

Hij steekt een waxinelichtje aan en geeft het aan Keizer, die het brandende lichtje voorzichtig neerlaat op het water. Zijn vader heeft intussen al een tweede lichtje aangestoken.

“Hoeveel doen we er, pap?” vraagt Keizer.

“We doen ze allemaal.”

Een poosje later zitten ze samen zwijgend naar de drijvende lichtjes op het water te kijken. Buiten begint het al te schemeren.

“Mooi hè, pap?” zegt Keizer. Hij zou het al bijna niet erg meer vinden als de vis zijn knikker niet teruggaf. Dit is al mooi genoeg. Hij moet ervan zuchten.

“Het was toch een rood-met-gele knikker?” vraagt Keizers vader.

“En groen,” zegt Keizer. “Het is een rood-met-geel-en-groene keizer, maar jullie noemen het anders.”

“Een kokker,” zegt Keizers vader.

Keizer knikt en weer zeggen ze een poosje niets. Ze kijken naar de vis en de drijvende lichtjes op het water.

“We hebben nog niets gegeten,” zegt Keizers vader dan. “Zal ik een eitje bakken?”

“Lekker,” zegt Keizer.

Zijn vader staat op. “Blijf jij hier?”

“Wat dacht je.”

“Wel meteen roepen, als er iets gebeurt.”

“Tuurlijk.”

“En?” vraagt Keizers vader als hij weer terug is.

“Nog niks,” zegt Keizer.

Zijn vader geeft hem een dubbele boterham met ei. Keizer neemt meteen een grote hap.

“Ik heb ook wat voor onze vis meegenomen,” zegt zijn vader. “Balletjes wittebrood!”

Hij laat de balletjes in het water zakken, precies voor de neus van de vis, die meteen wegzwemt naar de andere kant van het bad.

“Je hoeft echt niet bang te zijn,” zegt Keizers vader tegen hem. “Er zit dit keer geen haakje in het brood. Het is wittebrood, vers van de bakker.”

Keizer stopt het laatste hapje boterham in zijn mond en staat dan op om zijn handen te wassen bij de wastafel en om een slokje water te nemen.

Zijn vader wappert met een hand door het water in de badkuip.

“Niet doen, pap,” zegt Keizer. “Dan wordt hij zenuwachtig.” Hij veegt zijn mond droog en wil weer naast zijn vader gaan zitten en dan opeens…

Daar, in het water, op de bodem van de badkuip, daar ligt…

“Mijn knikker!” juicht Keizer.