17

Waarheen de wind waait

Keizer zit op zijn knieën voor de schelpenzanger.

“U bloedt!” zegt hij. “U moet naar de dokter.”

“Het ziet er erger uit dan het is,” zegt de schelpenzanger. Hij geeft Keizer een oud T-shirt. “Kun je dat voor me natmaken? Dan haal ik het bloed weg, dan zul je zien dat het meevalt.”

“Waar moet ik het natmaken?” vraagt Keizer.

“Wat dacht je van de zee?” zegt de schelpenzanger.

“Natuurlijk, wat stom van me!”

Keizer rent naar zee, let er niet op dat zijn schoenen nat worden en dompelt het T-shirt in de aanrollende golven. Hij spoelt het een paar keer heen en weer, tot het schoon is en vooral goed nat en wringt het ergste vocht er weer uit. Dan rent hij terug naar de schelpenzanger.

“Zo goed?” vraagt hij.

“Prima,” zegt de schelpenzanger, die zijn gezicht begint schoon te vegen.

“Is het weg?” vraagt hij.

“Vlak onder uw oog zit nog wat,” zegt Keizer. “En er komt nog steeds bloed uit de wond.”

“Veel?”

“Een beetje.”

De schelpenzanger veegt het bloed onder zijn oog weg en houdt het T-shirt tegen de wond gedrukt. Af en toe kijkt hij of het bloeden is gestopt en als dat inderdaad het geval is, gaat hij weer door met waar hij mee bezig was voor hij de steen tegen zijn hoofd kreeg: het bij elkaar zoeken van zijn spullen.

Veel is het niet, wat kleding, een tandenborstel, scheergerei, een rieten strandmatje en een dunne deken, en de knuffel natuurlijk, de ezel zonder staart.

“Kun je me die tas even aangeven?” vraagt hij en hij wijst op een grote boodschappentas. Keizer pakt de tas en houdt hem open zodat de schelpenzanger zijn spullen erin kan doen.

“Zo,” zegt die, als hij als laatste de ezel in de tas heeft gedaan.

“En nu?” vraagt Keizer.

“Nu ga jij naar huis, naar je vader.”

“En u? Waar gaat u naartoe?”

“Waar mijn voeten me heen brengen, Keizer.”

“Hoe bedoelt u?”

“Waarheen de wind waait,” zegt de schelpenzanger. “Kun je mijn stok even pakken?”

Keizer blijft staan waar hij staat. Dat kan toch niet, denkt hij, dat de schelpenzanger zomaar weggaat! Er is nog zoveel dat Keizer van hem wil weten, wie Tim is bijvoorbeeld en waarom-ie altijd op reis is en waar naartoe! Waar zijn voeten hem heen brengen, zegt-ie, maar je voeten zijn toch je onderdanen, jij beslist toch welke kant ze oplopen?

“Mijn stok, Keizer!” herhaalt de schelpenzanger. “Geef me mijn stok, dan kan ik gaan.”

Keizer gehoorzaamt, de schelpen rinkelen droef tegen elkaar. De schelpenzanger bukt zich om de tas op te tillen.

“Au!” roept hij en hij grijpt naar zijn hoofd.

“Wat is er?” vraagt Keizer.

De schelpenzanger zet de tas op de grond.

“Ik ben iets te snel overeind gekomen,” zegt hij.

“U heeft pijn.”

“Het stelt niks voor, Keizer.”

Keizer denkt na. Hij kan de schelpenzanger toch niet zomaar laten gaan? Hij moet iets verzinnen waar de schelpenzanger zolang heen kan.

“Het Witte Huis!” roept hij.

“Het Witte wat?”

“Het Witte Huis, van de Zwarte Weduwe, in het bos!’ ‘Waar heb je het over?”

“Dat vertel ik u onderweg wel,” zegt Keizer. “Kom mee! Waar mijn voeten u heen brengen!”