23

Afscheid van Keizer

Keizer zit in de duinen, op de plek waar eens zijn geheime schuilplaats was en vanwaar hij uitkeek over zee in de hoop een glimp te zien van zijn zeemeermoeder. Voor hem in het gras zit een witte duif.

“Dag duif,” zegt Keizer. “Je moet de groeten hebben van de schelpenzanger. Hij is weg, een paar weken geleden is hij vertrokken. De schelpenzanger leek altijd vrolijk, duif, maar dat was hij niet. Zijn vrolijkheid was een deksel op zijn verdriet, zo zei mijn vader het. Begrijp je wat mijn vader daarmee bedoelt, duif? Ik begreep het zelf ook maar half.

‘Hoe kan je nou vrolijk zijn als je eigenlijk verdriet hebt?’ heb ik mijn vader gevraagd.

‘Dat kan ook niet,’ zei mijn vader en toen begreep ik het al een stuk beter.

Ik moet je nog iets vertellen, duif. Gisteren hebben mijn vader en ik bloemen in zee gegooid, voor mijn moeder. Vanaf een boot, een heel eind uit de kust.

‘Dag mama,’ heb ik geroepen en terwijl ik naar de bloemen op de golven keek, moest ik denken aan De kleine Zeemeermin. Ken je dat sprookje? Het eindigt ermee dat de zeemeermin na een poosje op het land te hebben geleefd in schuim verandert. Daar moest ik gisteren aan denken, duif. Mijn moeder is geen zeemeermin meer, ze is verdwenen in het schuim van de golven…”

Keizer houdt op met praten. Hij kijkt uit over zee. Dan staat hij op; de duif schrikt en vliegt ervandoor.

“Dag duif,” zegt Keizer, die bijna klaar is met afscheid nemen. Van één iemand moet hij nog afscheid nemen, een heel belangrijk iemand.

Hij zuigt zijn longen vol lucht en zegt: “Dag Keizer!”

Hij wacht even.

“Arie!” roept hij tegen de wind en tegen de zee. “Ik heet Arie!”

Hij roept het niet, hij zingt het. Hij zingt zichzelf tot leven.

EOF