November

Natte sneeuw vulde de lucht en verduisterde het landschap.

Hij wist dat hij te hard reed. Hij was zo kwaad dat hij kon doden of gedood worden. De weg was nat en de metalen verkeersborden waarschuwden hem voor gevaarlijke hoeken en scherpe bochten, maar hij had geen zin om langzamer te rijden of zijn koplampen te ontsteken, hoewel het begon te schemeren.

Waarom vroegen ze hém de sneeuw van dat kutparkeerterrein te vegen? Dat was zijn werk toch niet? Hij was aangenomen als chauffeur. Maar waarom hij verdomme voor zijn brood in zo’n bestelwagen reed, wist hij niet. Hij was afgestudeerd bedrijfseconoom. Drie jaar zich de tering gewerkt. Eigenlijk had hij nu op zijn minst met één voet op de bedrijfsladder moeten staan. Hij had op dit moment ergens in een buitenlands hotel zijn handen moeten wassen met dure zeep. Hij hoorde zaken te doen in het Paul Smith-pak dat hij nog steeds afbetaalde. Paul Smith! Zes dagen per week hangt het in die pokkenkleerkast. Ik ben zevenentwintig, dacht hij. Ik zou een eigen faxnummer moeten hebben, ik zou niet voor zo’n kutkliniek in een bestelwagen moeten rondrijden voor drie pond en vijfenzeventig pence per pokkenuur.

Voor hem reed een rode Audi, kruipen deed hij, kruipen. Er zat een vrouw achter het stuur. Hij naderde totdat hij op haar bumper zat en zag dat ze jong was, van zijn leeftijd. Zij had een echte baan, dat kon hij zo wel vertellen. Niemand zou haar vragen achter zo’n kutbezem over een parkeerplaats te lopen. Ze zag eruit als die kutdikkopjes in de zakken die hij drie keer per week met het busje van de kliniek naar het station bracht. ‘s Zondags, dinsdags en vrijdags. Hij kreeg geen overuren uitbetaald voor werken op zondag en de bestelwagen of het busje mocht hij niet mee naar huis nemen. Hij moest met die dombo’s uit de keuken op die kutbushalte staan. Hij had bedacht wat voor auto hij zou nemen als hij een baan zou krijgen die in overeenstemming was met zijn capaciteiten. Een BMW 325i, met leren bekleding en fineer. De artsenparkeerplaats bij de kliniek stond vol BMW’s. Het vermoorden van dikkopjes was een beste flikkerij. Hij had medicijnen moeten gaan studeren.

Ze zei geluidloos iets tegen hem, met een boos en bang gezicht. Om haar te straffen deed hij zijn groot licht aan en, hoewel hij de weg voor hem niet kon onderscheiden doordat de lucht een en al natte sneeuw was, meerderde hij vaart en passeerde haar. Toen hij omkeek, zag hij dat ze haar auto aan de kant tegen een berg vuile sneeuw had gezet. Ze praatte in een mobiele telefoon. Hij hoopte dat ze niet de naam van de kliniek op de zijkant van de auto had opgemerkt. Die rotzakken gaan me niet ontslaan, dacht hij. Ik neem zelf ontslag. Ik breng de bestelwagen vanavond terug en zeg tegen ze dat ik door een headhunter ben gevraagd. En ik rij geen meter naar de verbrandingsoven aan de andere kant van de stad om in het verkeer vast te komen zitten, vandaag niet.

Hij nam de afslag naar de A6 en reed door dorpen waar de oude huizen wiebelig aan het uiterste randje van de smalle weg stonden. Hij was rustiger nu hij een besluit had genomen. Onder het rijden zocht hij naar een plek om de zak die achter hem op de autovloer stond, te dumpen. Een kilometer of zes buiten de stad bedacht hij dat de heide voor hem lag. Hij had er een keer een meisje mee naartoe genomen om te picknicken. De zon scheen en er waren mensen die met hun hond wandelden, maar zij had geklaagd dat ze het er eng vond, dus waren ze ergens anders heen gegaan.

De heide lag nu in het duister. Hij reed de vierbaansweg af en parkeerde bij een afrastering van haagdoorn. Hij schakelde de motor en de koplampen uit en bleef een tijdje zitten om zijn ogen aan het duister van de nacht te laten wennen. Hij stapte uit en bleef even staan kijken en luisteren. De natte sneeuw was opgehouden, maar de nacht was vol druip- en druppelgeluiden. Een halve meter boven de grond hing een grijze nevel. Als kind was hij bang geweest in het donker en die kinderangst stak nu weer de kop op. Hij zag menselijke gedaanten tussen de struiken, onuitsprekelijke gruwelen in de takken van de bomen.

Hij liep naar de achterkant van de auto, soppend in de sponzige grond. Nattigheid sijpelde over de rand van zijn schoenen en hij schreeuwde van walging. Er begonnen ijskoude regendruppels te vallen, die zijn haar drijfnat maakten en in zijn nek dropen. Hij hoorde ze op het dak van de bestelwagen roffelen. Hij morrelde aan het slot van het achterportier. Er klonk een schelle kreet uit het zwarte binnenste van de heide, een vogel of een ander dier. Hij wachtte verstijfd op een nieuwe kreet van het beest, maar het geluid kwam niet meer. Hij deed de achterdeur open en tastte in het duister naar de zak. Zijn hand raakte het dikke plastic en hij deinsde terug voor het wobbelende gevoel toen de inhoud licht verschoof. Hij vond de bovenkant van de zak en tilde hem uit de wagen. Hij was van plan geweest de zak naar het midden van de hei te brengen, maar al na twintig meter blind gestrompel hoorde hij water gorgelen en gooide de zak in de richting van het geluid. Hij hoorde hoe deze viel en bleef liggen.

Toen hij zich omdraaide, was hij omgeven door een dansende vochtnevel. Hij kon de bomen en de bestelwagen niet meer zien. Hij had het gevoel of hij de verzadigde grond ingetrokken werd. Er was niets dat hij kon beetpakken om zichzelf te redden. Hij liep in een kring rond, met zijn handen voor zich uit gestrekt, koortsachtig tastend naar iets vasts. Er doemde een donkere vorm voor hem op. Hij strompelde erheen en viel tussen de pijnlijk prikkende stekels van een haagdoornheg.

Toen hij eindelijk de veiligheid van de bestelwagen had bereikt, zag hij dat de stekels van de heg zijn gezicht met bloedige schrammen hadden bekrast. De regen op het dak maakte een geluid alsof een vijand zich naar binnen probeerde te slaan om hem te verdrinken.

Hij startte de motor en zette de ruitenwissers aan, maar die konden niets uitrichten tegen de aanhoudende slagregens. Toen hij probeerde weg te rijden, draaiden de wielen dol op de doorweekte grond, en het leek wel een mensenleven te duren voordat hij erin slaagde de bestelwagen uit het afgrijselijke oord naar de veilige weg te manoeuvreren.