Acht

Op de terugweg naar haar werk kwam Angela langs Woolworths en ze kon de verleiding niet weerstaan naar binnen te gaan. Ze wandelde twee keer om de zelfbedieningssnoepcorner voordat ze haar keuze maakte. Ze zag dat er sinds gisteren iets nieuws bij was gekomen: kersennoga. Die zou ze proberen. Ze trok een plastic zak uit de houder en begon. Een handvol schijfjes citroen in chocolade, zes pecannoten in chocolade, een paar notentoffees, vier frambozendrups, een schep droptorpedo’s, een paar stukken kersennoga, citroensorbet, een halve schep rozijnen in chocola.

In de eerste dagen nadat ze Christopher had verlaten, had ze zich op snoep en chocola gestort, zoals andere mensen zich op drank storten. Ze propte zich ermee vol in een poging zich weer compleet te voelen, ‘s Nachts werd ze wakker in haar huurkamer en tastte naar de Mars die op het nachtkastje lag te wachten. Ze kon het vreselijke geluid dat Christopher had gemaakt toen ze hem vertelde dat ze bij hem wegging, niet uit haar hoofd krijgen. Het was het treurigste geluid dat ze ooit had gehoord.

Ze nam niets mee behalve haar kleren. Haar vrienden verklaarden haar voor gek dat ze zo’n aardige man verliet. Maar hoe had ze moeten blijven? Hij sprak zelden en iedere keer als hij haar aankeek zag ze de beschuldiging in zijn ogen.

De zijkanten van haar kaken deden pijn en een speekselvloed stroomde haar mond binnen. Ze had nu haast, wilde dolgraag naar buiten, haar hand in de zak steken die ze in haar jaszak zou verstoppen. “Als ik vanavond wat extra calorieën verbrand, zit ik goed,” zei ze tegen zichzelf, terwijl ze nog een zak afscheurde. Deze tweede zak vulde ze met gesorteerde toffees (behalve rumsmaak, die ze niet lekker vond), zachte pepermunt, fruitpastilles met een suikerkorstje en als laatste jellybaby’s in het zoete poeder dat ze zo graag aflikte, zodat de baby’s er schoon, glimmend en als pasgeboren uitzagen.

Ze wachtte tot de rij weg was en zette toen haar zakken op de weegschaal. Het knappe meisje achter de kassa had donkerrode lippenstift op. Ze deed haar mond open om te zeggen: “Vijf pond, vijfenzestig pence,” en Angela constateerde tot haar genoegen dat er een veeg lippenstift op haar voortanden zat. Ze kreeg een positiever gevoel over zichzelf als ze de onvolkomenheden van andere vrouwen zag.

Zodra ze de winkel uit was, liep ze naar de afvalbak op straat. Ze bleef staan, pakte al het snoep uit, gooide de papiertjes weg en stopte de snoepjes terug in de zak. Het ging makkelijker ze zo te eten en het betekende dat Gregory en de meisjes op het reisbureau geen sporen van haar verslaving zouden vinden.

Toen Christopher Storme naar de cafétaria terugreed, keek hij omlaag en zag dat de beer die hij voor haar gekocht had weg was. Het was nu te laat om terug te lopen en hem te zoeken. Hij was al langer buiten met haar dan hij van plan was geweest. Als een vreemde zo lang met zijn kind weg was geweest, zou hij gek van ongerustheid zijn geworden.

“Alles goed met je, kindje?” vroeg hij aan haar.

Storme legde haar hoofdje in haar nek en keek naar hem op, en hij vroeg zich weer af hoe zijn eigen dochter eruit zou hebben gezien. Hij had twee duidelijke beelden van meisjes in zijn hoofd. Het ene was van de gepassioneerde adolescente Catherine Earnshaw op wie hij op veertienjarige leeftijd, toen hij De woeste hoogte las, verliefd was geworden. Het andere beeld behoorde bij de goudharige kleuter Eppie in Silas Marner. Hij had tegen Angela gedaan of het hem niets uitmaakte van welk geslacht hun baby was, maar hij had stiekem gehoopt op een meisje.

Het was zeventien jaar geleden dat Christopher het grindpad van de Elms-kliniek was opgereden en zijn Bedford-bestelwagen bij de hoofdingang had gezet. Nog voordat hij de motor had kunnen afzetten, was er een vrouw met een bril met een rood montuur naar buiten gekomen, die hem er geërgerd op had gewezen dat hij aan de achterkant hoorde te parkeren. Hij had gebloosd en in zijn lichte verwarring hard op het gaspedaal getrapt, waardoor de achterwielen doldraaiden en het grind alle kanten uitvloog. Hij zag in zijn achteruitkijkspiegel dat de vrouw nu kwaad keek. Hij wilde uitleggen dat hij het grind niet opzettelijk had laten opspatten, maar ze had zich al omgedraaid en liep de natuurstenen ingang van het gebouw in.

Het leven van Christopher leek geteisterd te worden door dit soort kleine misverstanden. Het was dezelfde vrouw die hem vertelde waar hij Angela kon vinden, al weigerde ze hem te zeggen waarvoor Angela in de kliniek was opgenomen. Ze wist niets van het telefoontje dat hij die ochtend op zijn werk had gekregen.

“Ze ligt op de lila zaal,” zei ze, met een Bic-pen in de lucht prikkend. “U bent te vroeg,” voegde ze daaraan toe. “U moet wachten.”

Er hing een lucht in het gebouw, een plakkerige rode lucht waar hij een beetje misselijk van werd. Hij wachtte bij de lila zaal tot de minutenwijzer van zijn horloge op het halve uur stond. Toen ging hij tegelijk met de andere ingetogen mannen als rechtmatige bezoeker naar binnen. Er stonden acht bedden in het zaaltje, allemaal bezet. Geen van de vrouwen sprak, sommige lagen op hun zij, andere op hun rug. Angela lag op haar zij naar de deur te kijken. Toen ze hem zag binnenkomen, werkte ze zich omhoog in haar kussens. Christopher zag haar blik op zijn werkkleren en hij wilde dat hij naar huis was gegaan om zich te verkleden. Hij wist niet dat zijn kind de afgelopen nacht was geboren en gestorven. Hij had gedacht dat Angela op een congres was.

“Wat is er met je?” vroeg hij. Hij schrok van haar verschijning. Haar gezicht was bleek en één oog was bloeddoorlopen.

Ze zag hem kijken en zei: “Een gesprongen bloedvaatje.”

“Ben je daarom hier?” vroeg hij.

“Nee,” zei ze.

Het was niet haar bedoeling geweest dat Christopher hier zou verschijnen. Ze had bedacht wat ze hem bij haar thuiskomst zou vertellen: dat ze een miskraam had gehad. Maar ze had een zware bloeding gehad en er waren problemen geweest met de nageboorte. Ze hadden Christopher opgebeld als haar naaste verwant.

“Ik heb de baby verloren, Chris,” zei ze.

“Nee,” zei hij. “Dat kan niet waar zijn.”

“Het is vannacht gebeurd.”

Hij keek naar de omtrek van haar buik onder de dekens.

“Nee,” zei hij.

Er was nog steeds een lichte zwelling, hij wist zeker dat hij die zag.

Er kwam een verpleegster aan Angela’s bed, die een thermometer in haar mond stak, zodat ze tot zwijgen werd gebracht.

Haar handen streken het stijve witte laken glad. Hij had het gevoel of hij een vreemde voor haar was. De stille aanwezigheid van de andere mensen in de zaal beklemde hem, zodat hij geen woord kon uitbrengen. Hij zweette onder zijn werkjasje. Ieder woord dat hij ooit had gekend was uit zijn brein verdwenen. Hij keek de zaal rond. Was dit een ziekenhuis? De muren waren glimmend lila, in het linoleum op de vloer zaten putjes van de hakken van vrouwenschoenen. De warme atmosfeer was doortrokken van de rode geur. Hij raakte Angela’s hand aan en streelde de alliancering waarin zeven diamantjes hadden moeten zitten. Hij had die voor haar gekocht op de dag dat ze zekerheid kreeg over haar zwangerschap.

“Je bent een diamantje kwijt,” zei hij. Het kwam er strenger uit dan zijn bedoeling was. Zijn toon was bijna beschuldigend. Angela bekeek haar ring.

“Sorry,” mompelde ze over de thermometer heen.

“Nee, ik bedoelde niet…”

De verpleegster kwam terug, pakte de thermometer en zei: “De temperatuur is gedaald. U zou morgen naar huis kunnen.”

“Misschien vinden ze het diamantje nog,” zei hij. “Zal ik vragen of ze ernaar willen zoeken?” Hij kon niet over de baby praten. Als hij dat deed zou hij misschien uit elkaar vallen en nooit meer heel worden.

“De hele boel zal nu wel schoongemaakt zijn,” zei ze. “Opgeruimd, weggegooid.” Zij verfoeide zijn onbekendheid met de gang van zaken hier.

“Dan laten we er een nieuwe inzetten, hè?” zei hij. “Zaterdag gaan we de stad in.”

“Nee,” zei ze. “Ik wil geen nieuwe.”

Even zaten ze zwijgend tegenover elkaar. Toen zei ze: “Dit wil ik nooit meer doormaken.” Ze keek hem met een treurig gezicht aan. Hij voelde een intense liefde voor haar. Hij leunde voorover en sloeg zijn armen om haar heen. Zijn jas ging los en kwam in de weg te zitten, de ruwe stof drukte tegen haar gezicht, zodat ze hem van zich afduwde.

Vijf maanden voor die dag had ze hem verteld dat ze over tijd was en misschien zwanger. Hij had meteen de armoedige zolderverdieping verlaten die ze hadden gehuurd in een straat vol sombere Victoriaanse villa’s, en was drie slijterijen binnengegaan voor hij er een vond die echte champagne verkocht. Hij had tegen haar gelogen en gezegd dat hij sigaretten ging halen. Ze had een bad genomen terwijl hij weg was en toen hij thuiskwam, stond ze voor de gaskachel haar lange zwarte haar te drogen.

Hij zette de fles champagne op de salontafel en liep het keukentje in. Angela zag de condens over het Moet et Chandon-etiket druppelen. Ze hoorde hem zoeken in de kast waarin hun glazen stonden. Ze liep naar de keukendeur. Hij was bezig met een schone theedoek twee glazen op te wrijven. Hij glimlachte in zichzelf.

“Wil je een jongen of een meisje?” vroeg hij.

“Chris, in godsnaam,” zei ze.

Hij gaf haar een champagneglas aan.

“Dit is belachelijk, ik ben alleen maar over tijd.”

“Je bent zwanger, ik weet het,” zei hij gedecideerd. “Je ziet er anders uit,” zei hij erachteraan.

Ze wierp een blik in de gespikkelde spiegel die boven de gootsteen hing, waar hij zich schoor en waar zij zich ‘s morgens opmaakte.

Ze had die avond niet de moed gehad tegen hem te zeggen dat ze geen kind wilde. Ze vond het prettig ‘s morgens in haar modieuze kleren met haar aktentas in de hand de deur uit te gaan. Ze vertelde hem niet dat ze de jonge moeders die ze bij het hek van de school passeerde bijna minachtte, met hun wandelwagentjes, hun verwaarloosde uiterlijk en de afhankelijkheid die ze uitstraalden.

Toen de kurk uit de fles vloog, sprong hij tegen het gebarsten plafond en vlokjes stucwerk dwarrelden op hun hoofd. Christopher schonk de glazen vol en lachte. “We zullen moeten verhuizen, we kunnen toch zeker geen kind grootbrengen in de rosse buurt?” Kortgeleden was er een vrouw met een grotesk zwaar opgemaakt gezicht met twee lawaaiige kinderen in het benedenhuis komen wonen. Als de kinderen naar school waren, ging ze op de stoep uit tippelen.

Angela en Christopher klonken en namen een slok. Het moment waarop ze voor haar gevoel eerlijk tegen hem had kunnen zijn, was voorbij. Ze zag hoe hij glimlachend in zijn glas keek. Zijn dikke vingers lagen elegant om de steel van het glas. Later, in bed, vroeg hij of hij haar buik mocht vasthouden. Ze had ja gezegd, maar toen ze voelde hoe zijn hand onder haar nachtjapon gleed en op haar warme onderbuik bleef rusten, wist ze dat het strelen niet voor haar bedoeld was. Hij vrijde met haar met een intensiteit die haar beangstigde. Naderhand lag ze in het donker vurig te wensen dat het bloed tussen haar dijen uit zou komen en vlekken op de lakens zou maken.

De volgende dag ging Christopher op zoek naar een plek die geschikt was voor het grootbrengen van hun kind. Angela zou natuurlijk thuisblijven en ze konden zich geen tweede auto permitteren, dus dingen als scholen, winkels en bushaltes moesten op comfortabele loopafstand van hun nieuwe huis liggen.

Op een dag was hij onderweg naar een hotel aan de westrand van de stad, waar hij een onderhoudscontract had voor alle drieëntachtig tv-toestellen op de kamers, toen hij in de voortuin van een halfvrij staand huis een bordje ‘Te Koop’ zag staan. De maartse zon legde een roze gloed over het metselwerk en dat sprak hem aan. Hij zette de bestelwagen stil, duwde een halfhoog hekje open en liep over een pad met aan weerszijden blauwe druifjes en narcissen. Hij lichtte de koperen klep van de brievenbus op en tuurde naar binnen. Er lag parket in de hal en onder aan de trap zat een veiligheidshekje voor kinderen. Hij liep om naar achteren. Daar was een lang gazon, met appel- en perenbomen.

Het huis heette Avalon. Toen Christopher die avond thuiskwam, zocht hij de naam op in Brewer’s Dictionary of Phrase and Fable en ontdekte dat Avalon het eiland van de gezegende zielen was. Hij wist meteen dat hij, Angela en hun baby in dat huis zouden gaan wonen.

De dag dat ze erin trokken was Angela drieëneenhalve maand zwanger. Lusteloos liep ze door de lege kamers. Hij wilde niet dat ze dozen tilde of hem hielp de meubelen, zelfs de lichte, uit de auto halen.

Zonder dat hij ervan op de hoogte was had ze vele keren geprobeerd van het kind af te komen. Ze had in zulke hete baden gezeten dat haar onder- en bovenbenen knalrood waren geworden. Eén keer had ze een halve fles gin gedronken en zichzelf zo ziek gemaakt dat Christopher de dokter had gebeld toen hij thuiskwam van zijn werk. Ze had bij de drogist laxeermiddelen gekocht en geprobeerd de baby uit zich te purgeren, maar hij klampte zich als een klit aan haar vast.