Drieënveertig

Het was opgehouden met regenen. Op de terugweg naar de stad werd het donker. De zon en de maan stonden tegelijkertijd aan de hemel. Toen verdween de zon en werd alleen het maanlicht in het overstroomde land weerkaatst. Christopher had het raampje dat de chauffeur van hen scheidde dichtgeschoven. Aan de manier waarop de schouders van de chauffeur hingen toen ze bij de kliniek wegreden, zagen ze dat dit gebaar van apart zetten hem had gekwetst. Christopher en Angela klampten zich achter in de taxi aan elkaar vast en gleden over de glimmende bank als de chauffeur op een landweg een scherpe bocht nam.

De hond lag aan hun voeten te slapen. Ze spraken op gedempte toon over het nieuwe leven dat ze met elkaar zouden opbouwen, en wanneer dat zou beginnen. Christopher bood aan die avond naar Angela’s huis te komen en het Gregory allemaal uit te leggen, maar Angela zei dat ze zich dat scenario niet kon voorstellen. “Het zou een te grote schok voor hem zijn,” zei ze. Christopher vroeg haar vriendelijk hoe ze dan wilde dat Gregory te weten kwam dat ze hem voor een andere man verliet, maar het enige antwoord dat ze kon geven was: “Dat weet ik niet.”

Het begon hem te irriteren. Hij legde haar geduldig de opties voor die ze had. “Je kunt hem een briefschrijven, je kunt opbellen of je kunt het hem in zijn gezicht zeggen, met of zonder mij erbij. Of je kunt gewoon verdwijnen. We kunnen naar het buitenland gaan.”

“Waarheen?” vroeg ze. Op dat moment leek de optie vluchten en verdwijnen haar de meest aantrekkelijke.

“Jij bent de reisagent,” zei hij. “Waar zou je graag heen willen?”

“Naar het buitenland, ergens waar het warm is. Maar wat doen we dan met de hond?” Ze wist dat ze om de hete brij heen draaide en het boze uur voor zich uit schoof. Ze gaf zelf het antwoord: “Nee, we kunnen niet weggaan, we kunnen de hond niet achterlaten. Ik vertel het Gregory vanavond. Zet me maar bij mijn huis af, dan kom ik later naar je toe.”

Christopher slaakte een zucht van verlichting en nam Angela in zijn armen. Hij zei steeds maar weer hoeveel hij van haar hield. De hond jankte in zijn slaap. Christopher bukte zich en aaide hem. Het dier werd meteen wakker, likte zijn hand en sprong toen bij hem op schoot. Christopher lachte en wiegde de hond in zijn armen. “Wat ben je toch een grote baby,” zei hij en hij keek naar Angela, omdat hij wilde dat ze om de hond lachte, die grijnzend met zijn poten in de lucht op zijn rug lag. Maar ze zat naar buiten te staren, naar het zwarte landschap, de woorden te repeteren die Gregory’s hart zouden breken.

Toen Gregory het tikken van de motor van de taxi hoorde, deed hij het gordijn van de zitkamer een stukje open. Hij liet het meteen weer los toen hij zag dat de lange man in de taxi dringend op zijn vrouw inpraatte. Ze stond met gebogen hoofd bij het geopende portier te luisteren. Gregory hoorde het portier dichtslaan en de taxi wegrijden. Toen hoorde hij Angela’s sleutel in de deur. Hij liep naar de gang om haar te begroeten. Toen hij haar bleke ontredderde gezicht zag, kreeg hij medelijden met haar en zei: “Ik weet het, van de lange man. Hoe heet hij?”

“Christopher Moore,” zei ze. Ze keek omlaag naar het oosterse tapijt. Het had ingewikkelde motieven die haar pas nu opvielen.

“Je hebt vroeger met een Christopher Moore samengewoond,” zei hij. “Is dat dezelfde man?”

“Ja,” zei ze. Met de puntige neus van haar laars volgde ze de blaadjes van een bloem. “Ik ga weer met hem samenwonen.”

“Wanneer?”

“Vanavond.”

“Ik moest maar eens een ketel water opzetten.”

Ze liep met hem mee naar de keuken en keek hoe hij de ketel onder de kraan hield.

“Wat moet ik alleen in dit grote huis?” zei hij. En toen: “Ben je met hem naar bed geweest?”

“Ja.” Ze wilde zitten, maar dacht dat het het beste was, beleefder, om tijdens de komende ondervraging te blijven staan.

“Hoe vaak?”

“Drie keer.”

“Hoe lang is dit al aan de gang?”

“Minder dan een week.”

“Een wéék!”

“Minder.”

“Hou je van hem?”

“Ja.”

“Hou je van mij?”

“Nee.”

Ze was als een chirurg die zonder verdoving een incisie maakte. Het was het beste snel en diep te snijden, dan was het maar achter de rug.

Hij had niet verwacht dat ze nee zou zeggen. Het was nooit bij hem opgekomen dat er een dag zou komen dat Angela niet van hem zou houden. Hij was zeven jaar jonger dan zij en aantrekkelijker. Zij was zesenveertig. Ze was dik. Ze was onhandig en vaag, en ze had hem geen kind geschonken. Hij stak de stekker van de ketel in het stopcontact.

“Hij moet wel de wanhoop nabij zijn,” zei hij. Hij wilde haar nog meer straffen.

“Hij fs wanhopig,” zei ze.

Ze staat daar als een zombie in haar jas met haar bungelende armen, dacht hij. Hij liep naar de koelkast en pakte een fles melk uit het grote vak in de deur.

“Hoe is hij in bed?”

“Ik ga naar boven wat spullen pakken,” zei ze.

“Jij gaat nergens heen,” schreeuwde hij, rende naar de keukendeur, sloeg hem dicht en bleef voor haar staan.

“Hoe is hij in bed?”

“Gregory, alsjeblieft, doe dat niet.”

“Hoe is hij in bed?” Hij schreeuwde nu. Ze bedekte haar gezicht met haar handen om zich te verbergen voor zijn rauwe woede. De volle melkfles trof haar aan de zijkant van haar hoofd en sloeg kapot op de tegelvloer. Ze verloor haar evenwicht en viel in de steeds groter wordende plas melk met glasscherven en ineens zat hij boven op haar, huilend en slaand, snikkend dat hij van haar hield en haar smekend om niet weg te gaan. Ze zag het bloed van haar voorhoofd de melk binnenkronkelen, als een roze rivier die in een witte zee stroomt. Uiteindelijk kalmeerde hij en bleef met zijn hoofd op haar buik liggen. Ze streek zijn borstelige haar glad om hem te troosten en zei: “Hij stelt niets voor in bed, zijn penis is te klein.”

Gregory tilde zijn hoofd op en zei: “Laten we elkaar maar schoonmaken.”

Ze krabbelden overeind en liepen de trap op, naar de badkamer, ze kleedden zich uit en inspecteerden hun lichaam onder het felle licht van de kleine lampjes in het plafond. Als chimpansees die elkaar verzorgen, verwijderden ze de bijna onzichtbare glasscherven uit elkaars wondjes. Toen stapten ze samen in de grote badkuip en wasten het bloed, de melk, de tranen en het huwelijk weg.

Gregory was seksueel opgewonden geraakt tijdens de worsteling op de keukenvloer, maar de gedachte aan de troosteloze maanden die voor hem lagen en de stekende pijn van de snijwonden aan zijn handen joegen alle seksuele gevoelens op de vlucht. Terwijl ze antiseptische zalf op hun verwondingen smeerden, bespraken ze de regeling van hun financiën. Allebei waren ze strikt rechtvaardig. Ze liepen de slaapkamer in. Gregory trok zijn kamerjas en zijn pantoffels aan, ging op de rand van het bed zitten en pakte een potlood en een blocnote uit de la van zijn nachtkastje. Boven aan het papier schreef hij Angela en ‘Gregory’ en trok in het midden een streep. In het half uur waarin ze zich aankleedde en de weinige kleren inpakte die ze die avond mee zou nemen, had hij hun bezit eerlijk verdeeld. Ze stemde met al zijn voorstellen in.

Ze stond te springen om weg te komen. Ze vertrouwde zijn schijnbare kalmte niet en zorgde dat ze hem geen moment uit het oog verloor. Ze durfde hem niet haar rug toe te keren. Toen ze klaar was, reed ze haar groene koffertje naar het trapportaal en zette het naast haar bijpassende weekendtas. Terwijl ze hem nog steeds in de gaten hield, liep ze naar haar sieradenkistje en kieperde de inhoud in haar handtas. Toen ging ze voor hem staan en zei: “Heb je mijn autosleutels nog teruggevonden? Zo niet, dan bel ik een taxi.” Hij vouwde het papier in tweeën, haalde zijn duimnagel langs de vouw, scheurde het zorgvuldig doormidden en gaf haar het deel met het opschrift ‘Angela’.

Ze pakte het zonder ernaar te kijken aan en stopte het in haar handtas. Ze gebruikte de telefoon in de slaapkamer om een taxi te bellen en gaf een valse bestemming op. Ze wilde niet dat Gregory zou meeluisteren, zodat hij te weten kwam waar Christopher woonde, nog niet. Ze wilde haar eerste hele nacht in de armen van Christopher doorbrengen zonder dat ze bang hoefde te zijn dat Gregory op de stoep zou komen tieren. Hij droeg haar koffer naar beneden en liet hem achter bij de voordeur.

De deur naar de kast onder de trap stond op een kiertje en automatisch liep ze erheen om hem dicht te doen, maar voordat ze dat kon doen, zag ze de berg speelgoed die hij eerder die dag had gekocht. Ze zag de pop in haar kartonnen doos met cellofaan. Toen ze haar oppakte gingen de onnatuurlijk blauwe ogen open en staarden haar aan. Ze zette de pop terug op de stapel en deed de kastdeur dicht.

“Voor wie is dat speelgoed?” vroeg ze.

“Voor een kind dat ik ken,” zei hij met een door tranen verstikte stem.