Vierenveertig

Ken pakte de afstandsbediening uit Tamara’s hand en zette de televisie af. Ze ging rechtop zitten op de bank, omdat ze begreep dat er iets aan de hand moest zijn. Gewoonlijk zette degene die wilde praten het geluid af.

“Ik moet je iets vertellen, Tammy,” zei hij. Hij liep naar het aquarium en voerde de vissen vingergreepjes vlokken uit een potje, die hij op de oppervlakte van het borrelende water strooide. Hij had er plezier in de vissen naar de oppervlakte te zien zwemmen. Ze waren voor hun ogenschijnlijk zinloze leventjes helemaal van hem afhankelijk, dacht hij. Hij schroefde de dop van de fles Johnnie Walker en nam een ferme slok, klokte het amberkleurige vocht naar binnen tot zijn ogen ervan traanden. Tamara sloeg hem ongerust gade. Ze hoopte dat hij niet weer over Crackle zou beginnen, of haar op de bijbel van haar moeder zou laten zweren dat ze hem nooit meer zou zien.

Ken ging tegenover Tamara zitten en zette de fles op het tapijt, tussen zijn voeten. Hij haalde iets uit zijn zak en liet het haar zien.

“Weet je wat dit is?” vroeg hij.

Ze pakte het van hem aan en keek. Het was een plastic staafje met een kussentje aan de bovenkant. Ze had nog nooit zoiets gezien.

“Nee,” zei ze.

“Zie je dat blauwe cirkeltje?”

“Ja.” Ze vroeg zich af of het een goocheltruc was. Toen ze klein was liet hij altijd munten uit zijn oren komen.

“Die blauwe cirkel betekent dat je zwanger bent, Tammy.”

Ze moest lachen en schudde haar hoofd. Dat had ze ook gedaan toen hij haar had verteld dat haar moeder dood was en in de armen van Jezus. Hij las de bijsluiter van de zwangerschapstest voor, maar ze zei: “Je verzint maar wat, pap.”

Met bovenmenselijke inspanning lukte het hem zijn stem in bedwang te houden. “Laten we gewoon zeggen dat je zwanger bent, Tam, laten we dat nou gewoon zeggen. Wat zou je er dan aan doen?”

“Hoe bedoel je, eraan dóen?” vroeg ze.

“Ik bedoel, zou je het kind willen of zou je het, eh, je weet wel, willen laten weghalen?”

Het verbaasde haar dat hij zelfs maar de vraag stelde. Hij was degene die altijd had gezegd dat abortus moord was.

“Ik zou het niet kunnen laten weghalen. Dat is verkeerd.”

Ken schreeuwde: “Ik weet dat het verkeerd is, maar het móét!” Hij probeerde zijn stem weer onder controle te krijgen. “Tam, als jij dat kind laat weghalen, betaal ik het. Ik geef je geld, je mag rijlessen van me nemen.”

“Nee.” Ze schudde haar hoofd. “Ik zou het niet kunnen, pap.”

“Ik koop een auto voor je,” zei hij. “Morgen ga ik met je naar de garage van Raj.”

“Ik ben niet zwanger. Het is vast lucht of zo,” riep ze over haar buik strijkend. Ze kon niet zwanger zijn, niet zonder toestemming van Crackle.

Ken liep naar de keuken en belde het nummer van de doktersdienst voor spoedgevallen. Misschien zou ze het geloven als een deskundige haar vertelde dat er een kind in haar zat.

Het was een jonge, roodharige dokter. Ken en Tamara hadden hem nog nooit gezien. Hij was erg boos dat hij was opgeroepen voor een niet-spoedeisend geval, maar Ken stond erop dat hij Tamara onderzocht. Hij ging de kamer uit, terwijl Tamara mokkend haar kleren naar beneden trok en op haar rug op de bank ging liggen.

“Ze is ongeveer zeseneenhalve maand zwanger. Waarom staat ze niet ingeschreven bij de vroedvrouw van de gemeente?” zei de dokter, toen hij, nog steeds in zijn groene waxcoat, de gang in kwam.

“Omdat ze een stomme trut is, daarom,” zei Ken boos.

Zeseneenhalve maand. Het was nu te laat om nog iets te ondernemen om het kind te besparen dat het geboren werd.

Tamara liep langs de twee mannen de trap op naar de badkamer en deed de deur op slot. Toen trok ze haar zwarte sweater omhoog, hield met beide handen haar buik vast en keek triomfantelijk in de spiegel boven de wastafel. Ze stond te springen om Crackle het goede nieuws te vertellen.

Later die avond, toen Ken lag te slapen, sloop ze het huis uit en ging terug naar de flat. Crackle was er niet. Hij had haar kleren verscheurd en het aardewerk kapotgegooid en alles wat van haar was op de vloer van de woonkamer op een hoop gegooid: haar make-upspullen, haar cassettebandjes, haar schoenen, de rode jas en de haarborstel die ze had gebruikt toen ze nog lang haar had. Hij had geprobeerd de stapel in brand te steken, de rode jas was geschroeid en de haren van de borstel waren gesmolten. Ze zocht tussen de rommel en vond de met spijkers bezette leren polsband die hij als huwelijkscadeau voor haar had gekocht. Hij was niet beschadigd en ze gespte hem om haar pols. Toen ze de flat verliet, zag ze een envelop tegen de televisie staan. Tamara stond erop. Het was ongeveer het enige woord dat ze kon lezen.

Tamara had geen sleutel van het huis van haar vader. Ze moest hem uit zijn bed bellen en haalde hem daardoor uit een droom waarin hij arm in arm met Cath over het kerkhof liep waar ze begraven lag. Hij deed voorzichtig de deur open, bang dat Crackle op de stoep stond. Tamara stond te rillen van de kou en de opwinding, haar ogen glinsterden als zwart ijs. Zodra ze in de smalle gang stond, nog voordat hij kon vragen waar ze geweest was, drukte ze hem de brief in zijn handen en smeekte hem haar die voor te lezen. Hij ging naar boven om zijn bril te zoeken en nam de brief mee. Hij deed het lampje met de roze kap met kwastjes aan, aan Caths kant van het bed, en zette zijn bril op. Hij maakte de envelop open en haalde er een velletje uit een schoolschrift gescheurd papier uit. Het stond volgekrabbeld met het spinnenpootachtige, achteroverhellende handschrift van Crackle.

Lieve Tam,

Waarom wil je niet met me praten. Ik moet je belangrijke dingen vertellen. Bilko is tegen me, ik moet ergens anders gaan wonen, ik wil dat je met me meegaat. Ik weet niet wie je dit voorleest als het je vader is die heeft me nooit een kans gegeven. Alleen maar omdat ik niet ben zoals hij. Zeg dat je komt Tam. We krijgen Storme nooit terug dus is het nu alleen jou en mij.

Crackle

Ken vouwde de brief op en stopte hem terug in de envelop. Hij wreef met zijn hand over zijn gezicht en stond op van het bed. Hij liep langzaam naar beneden, naar de keuken waar Tamara bij de elektrische ketel op het aanrecht stond te wachten tot het water kookte. Ze had in twee mokken een theezakje gehangen en een fles melk uit de koelkast gehaald. De glazen suikerpot stond ernaast. Ken zei: “Oké, ik zal hem maar voorlezen.” Hij haalde de brief voor de tweede keer uit de envelop en wat ze hoorde was: “Lieve Tam, Waarom moest het zo eindigen? Het spijt me, maar ik ga ergens anders wonen. Ik hou niet meer van je. Het spijt me dat ik Storme pijn gedaan heb, het was niet mijn bedoeling. Crackle.”

De ketel begon luidruchtige kookgeluiden te maken en sloeg toen af. Tamara pakte Ken de brief uit zijn hand en keek er onderzoekend naar. Ze zag haar eigen naam, Tamara, en bijna onderaan Storme, maar de andere neergekrabbelde woorden waren onbegrijpelijk voor haar. Ze kon niet geloven wat erin stond. “Lees hem nog eens voor, pap,” zei ze.

Ken was hier al bang voor geweest, maar hij slaagde erin wat hij had voorgelezen ongeveer te benaderen.

“Ik kan niet geloven dat hij niet van me houdt,” zei ze, met haar verslagen gezicht naar Ken opgeheven.

“Hij geeft toe dat hij Storme pijn heeft gedaan,” zei Ken.

“Hij is alleen maar een beetje hardhandig geweest,” zei Tamara.

“Dus ze is niet uit haar bedje gevallen?”

“Nee,” zei Tamara. En toen begon ze te huilen en zei steeds maar: “Ik kan niet geloven dat hij niet meer van me houdt.”

Ken scheurde een stuk keukenpapier af van de rol in een vurenhouten houder aan de muur en gaf die aan haar om haar tranen te drogen.

“We moeten die brief maar verbranden,” zei hij. “Als de politie hem vindt…” Ze gaf hem de brief terug en hij stak hem in de roestvrijstalen gootsteen met zijn aansteker in brand. Vervolgens spoelde hij de zwarte, omkrullende snippers met een harde straal water uit de koude kraan het afvoergat in.