Negenenveertig

Christopher wachtte tot Angela in bad zat voordat hij de tuin inging. Hij luisterde naar de geluiden die ze maakte terwijl ze zich waste en duwde toen de terracotta pot opzij. Hij haalde een beitel uit de schuur en wrikte de tegel los. Met inspanning van al zijn krachten lichtte hij hem op, sleepte hem weg en zette hem tegen de schutting. Hij haalde de schoenendoos uit de aarde, sleepte de tegel terug en liet hem op zijn plaats vallen.

Hij nam de schoenendoos mee naar de schuur en stopte hem in de oude bruine boodschappentas die zijn oma dertig jaar lang dagelijks gebruikt had. Hij had hem niet weg kunnen doen. Er zaten deukjes van haar vingers in de leren hengsels. Hij hing de tas aan de achterkant van de schuurdeur, sloot hem en zette de terracotta pot op zijn plaats terug.

Hij keek omhoog naar de slaapkamer. De gordijnen waren dicht. Angela was bezig haar haar te drogen. Hij hoorde het hoge gezoem van de haardroger die ze had meegebracht en op het ladekastje had gelegd, met haar potjes en flesjes, kwastjes en cosmetica. Hij had het verrukkelijk gevonden te zien hoe ze haar territorium in zijn slaapkamer afbakende.

Toen Angela haar zwarte haar had gedroogd en zich had aangekleed, ging ze naar de woonkamer en streelde de ruggen van zijn boeken. Toen ze zeventien jaar geleden samenwoonden was ze verbaasd geweest over de hoeveelheid boeken waar hij mee thuis kwam. Er ging bijna geen dag voorbij of hij haalde een boek uit de zak van het dikke duffelse jack dat hij naar zijn werk droeg. Hij bracht de meeste van zijn korte lunchpauzes in tweedehands boekwinkels door. Een keer had ze om hem gelachen en hem de geleerde elektricien genoemd.

Ze keek de bovenste rij langs: Beckett, Barnes en Bennett stonden naast Haggard, Herodotus en Hardy. Ze begon de boeken te herschikken in strikt alfabetische volgorde. Toen hij binnenkwam en haar zag, was hij bijna tot tranen toe geroerd.

Op Waterloo Road Cemetery zou net een uitvaartplechtigheid beginnen. Christopher en Angela zaten in haar auto te kijken naar een koolzwarte begrafenisauto met een door een krans bedekte kist erin, die stilhield voor de overwelfde deur van de kapel. Daarachter, dreigend opdoemend boven het pannendak, stond de hoge roodbakstenen schoorsteen van het crematorium, waaruit grijze rook opsteeg. Ze waren omgeven door een allegaartje van grafstenen. In de verte dook een kleine graafmachine een rechthoekig gat in en uit en maakte een graf door donkerbruine aarde weg te halen en op een hoop te gooien.

Ze hadden bloemen meegenomen: lelies. In de besloten ruimte van de Volvo verspreidden ze een bedwelmende geur. Langzaam reed een stoet auto’s over de helling van de oprijlaan. Angela voelde de warmte van Catherine naast zich, maar ze kon haar niet zien of horen.

“Catherine is er, Chris,” zei ze. “Kun je haar voelen?”

“Nee,” zei hij. “Maar ik wou dat ik het kon.”

Christopher keek hoe de man die de graafmachine bediende uit de cabine klom en in de verte tussen de grafstenen verdween. Hij zei tegen Angela: “Blijf in de auto zitten, Angie.”

Hij pakte de boodschappentas van zijn oma van de achterbank en stapte uit de auto. Hij liep over de top van een zachtglooiende heuvel en dwaalde tussen de oude grafstenen op zoek naar een rustplaats in gewijde aarde voor het kleine kindje dat hij in de greppel had gevonden. Onder een verbrokkelend beeld van een engel met een gebedenboek in zijn handen vond hij een plekje dat groot genoeg was. Hij raapte stukjes oud metselwerk bij elkaar en stapelde die op de openingen totdat tas en inhoud niet meer te zien waren.

Hij wist niet wat hij moest zeggen, behalve: “Rust in vrede, kindje.” Hij bleef een paar minuten staan om de plek in zijn geheugen te prenten, hoewel hij betwijfelde of hij er ooit zou terugkomen. Er begon een nieuw leven voor hem. Nu was er alleen nog Catherine om afscheid van te nemen.

Toen hij de auto naderde, zag hij dat Angela hem bezorgd gadesloeg. Hij had haar niets verteld over de baby in de greppel. Hij zou het ook nu niet doen. Het was een geheim dat hij in zijn eigen graf zou meenemen.

Ze wachtten tot de rouwstoet en de kist in de kapel waren verdwenen en de deur werd gesloten. Toen nam Christopher Angela mee naar een deur aan de achterkant van het gebouw waarop ‘Geen Toegang’ stond. Ze bleven ieder aan een kant van de deur staan. Ze hoorde een galmende mannenstem, daarna muziek en aarzelend gezang. “Heb je het koud, Angie?” vroeg Christopher. Hij zag dat ze beefde. Hij trok haar tegen zich aan, het oranje stuifmeel van de lelies die hij in zijn hand had maakte vlekken op de voorkant van haar marineblauwe jas.

“Heb je bedacht wat je gaat zeggen?” vroeg ze.

“Niets wat goed genoeg is,” zei hij. “En jij?”

“Nee,” zei ze.

Toen ze aan de voorkant van het gebouw autoportieren dicht hoorden slaan en de rouwstoet zagen wegrijden, klopte Christopher op de deur. Een jonge man met zijn haar in een paardenstaart deed open. Hij droeg een bruine overall over zijn sweatshirt en spijkerbroek. Hij leek verbaasd hen hier te zien.

“U moet de andere deur hebben,” zei hij.

“Nee,” zei Christopher. Hij duwde hem opzij, liep langs hem heen en trok Angela met zich mee. “Dit is de juiste plaats. Wil je ons alsjeblieft een minuutje geven.”

Het was warm in de witgeschilderde kamer. Aan de andere kant bevond zich een loeiend vreugdevuur achter glas. De verbrandingsoven.

Christopher en Angela liepen erheen en legden er de bloemen neer. Christopher zei: “Je bent onze Catherine en we zullen je nooit vergeten.” Angela sloot haar ogen en probeerde uit alle macht een beeld van het mooie gezichtje van Catherine op te roepen. Het lukte haar even, maar daarna begon het haar te ontsnappen en tegen de tijd dat ze samen de ruimte met de verbrandingsoven verlieten, was het verdwenen.