2

Het tweede uur heb ik literatuur van Glazer. Ik lees de teksten bijna nooit. Dat moet ik toegeven, al vind ik het niet leuk, want ik zou graag iemand zijn die de teksten wél heeft gelezen – maar ik doe het nooit. Het lijkt wel alsof ik altijd een nieuw stripboek moet lezen in de metro, en het huiswerk voor tekenen is veel leuker.

Ik kan me niet concentreren tijdens de literatuurles, omdat Titus Antonakos naast me zit aan de grote, rechthoekige tafel. Hij is een Kunstrat. Dat wil zeggen, hij is een van de jongens uit de vierde die tekenen doet, in groep B. Hij is goddelijk knap en elegant, en hot. Lichte huid, hoge jukbeenderen en warrig donker haar. Lippen als een Grieks standbeeld – iets te vol voor de rest van zijn gezicht. Zijn stijl is een beetje retro-Johnny Rotten; vandaag heeft hij een groen vinyl jasje aan, een T-shirt met de ironische tekst ‘Ik hart New York’, een spijkerbroek en kistjes. Hij is zo dun dat sommige meisjes hem niet zien zitten, maar ik wel.

Ik zie hem absoluut zitten.

 

Titus.

Titus.

Titus.

Raak per ongeluk mijn arm aan, net als gisteren.

Merk me op.

Merk me op.

 

“Sarah?” Dat is Glazer.

“Hè?”

“Ongedierte.” Ze herhaalt kennelijk wat ze al eerder heeft gezegd. Ze klinkt geïrriteerd. “Dat woord. Ik vroeg je om een definitie ervan.”

“Beestjes, toch?” zeg ik. “Zoiets als kakkerlakken.”

“Bijvoorbeeld,” zegt Glazer meesmuilend. “De meeste mensen denken dat Kafka zijn hoofdpersoon, Gregor Samsa, in een kakkerlak liet veranderen. Dat is de gebruikelijkste interpretatie van De gedaanteverandering. Maar als jullie nu allemaal kijken op bladzijde vijf, dan zie je dat het woord dat Kafka in het Duits gebruikte – en dat ook in de Engelse vertaling wordt gebruikt – niet kakkerlak of insect is, maar ongedierte – een ‘kolossaal stuk ongedierte’, zegt Kafka – wat allerlei soorten dieren kan betekenen, vooral dieren die in zekere zin schadelijk of weerzinwekkend zijn: ratten, muizen, luizen, vliegen en vlooien.”

 

Geen idee waar ze het over heeft. Ik weet alleen dat het verhaal gaat over een jongen die in een kever verandert. Whatever.

Titus.

Titus.

Titus.

Jezus, wat ruikt hij lekker.

 

“Titus?” Glazer heeft het tegen hem. Hij heeft inderdaad zijn hand opgestoken.

“Betekent het niet ook weerzinwekkende mensen?” zegt Titus. “Zoiets als mensen die – ik weet niet – kinderen lastigvallen of die stelen van hun moeder – zoiets als gespuis?”

“Zeker.” Glazer begint te stralen. “En bij uitbreiding wordt het woord ook wel in geringschattende zin gebruikt voor het gepeupel – de onbeschaafde massa. Of voor gevangenen. Het drukt minachting uit. Welnu, waarom zou Kafka dit woord gebruiken om de gedaanteverandering van Gregor te beschrijven?”

 

Titus heeft de tekst dus wel gelezen.

Op de een of andere manier lijkt hij me wel een goed mens.

Alsof hij in de kern goed is, terwijl andere mensen in de kern slecht, of verdorven zijn. Alsof hij de tekst ook zou lezen als niemand het zou controleren, omdat hij het belangrijk vindt.

Ik wou dat hij niet hij de Kunstratten hoorde. Ik zit elke dag bij die lui in de klas maar ik kan maar geen hoogte van ze krijgen.

Waarschijnlijk omdat het jongens zijn en omdat ze zo hun best doen om zich cool en zelfverzekerd voor te doen. Het ene moment zijn ze aardig, het volgende echt vals.

En doordat Shane de hele tijd om hem heen hangt, kan ik niet met Titus praten.

Tenminste, ik kan niet behoorlijk met hem praten.

Echt: met Shane in de buurt kan ik met niemand praten.

 

De bel. “Voor maandag tot en met bladzijde zestig en prettig weekend,” roept Glazer. Gerommel van boeken en rugzakken.

“Hé, Titus,” Mijn stem klinkt schril. (Shane is gelukkig al buiten.)

“Ja?” Zijn mond ziet er zo zacht uit.

“O, ik…”

 

Shit. Wilde ik iets zeggen? Had ik iets te zeggen?

Shit,

shit,

hij kijkt me aan. Ik heb niets te zeggen.

 

“Weet jij…”

 

Wat?

Wat?

 

weet jij nog wat we voor Kensington moeten doen?”

Titus leunt naar voren om zijn potlood van de grond te rapen. Ik zie tussen zijn shirt en zijn spijkerbroek een stukje van zijn rug. Ik zie de rand van zijn boxer. Wit met rode stippen. “Schetsen maken van drie beeldhouwwerken van het menselijk lichaam in het Metropolitan Museum, weet je nog?”

Natuurlijk weet ik dat nog. Als ik een greintje ruggengraat had zou ik vragen of hij er zondag met mij naartoe ging.

 

Ik moet het hem vragen. Ik moet het hem vragen. Ik moet het hem vragen.

 

“O ja,” zeg ik. “Dat was het. Dank je.”

 

Lafaard die ik ben!

Een meisje zonder lef, zonder ruggengraat, ongedierte.

 

“Oké. Tot straks bij gym.” Ik probeer naar hem te glimlachen, maar het is al te laat. Hij is weg.