11

“Mijn vader heeft van die medische studieboeken.”

“Heb je van een foto gewerkt?”

“Hmmm.”

“Mooi. De schaduwen worden beter. Je voelt…” – Kensington stopt en drukt haar bril op haar neus omhoog – “…nieuwsgierigheid, een klinische blik. Ik zoek de emotie in deze tekening. Wat zien jullie?”

“Ik vind het goor,” mompelt Margaret, een meisje dat vrijwel nooit iets zegt.

“Ik vind het zo realistisch.” Cammie haalt adem. Ik wed dat ze alleen maar wil dat Titus naar haar kijkt.

“Hoezo realistisch?” zegt Kensington.

Cammie tuit nadenkend haar lippen. “Bloederig. Als een horrorfilm.”

“Wil je dat uitdrukken, Titus?” vraagt Kensington. “Staat dit hart voor geweld?”

“Nou nee.” Titus krabt in zijn nek.

“Kan een tekening klinisch en gewelddadig tegelijk zijn?” dringt Kensington aan.

Niemand geeft antwoord.

“Iemand?”

Stilte.

“Het is het tegenovergestelde van liefde.” Dat zeg ik, zonder dat ik dat van plan was.

“Hmm? Verklaar je nader.”

“Als mensen aan liefde denken, denken ze aan een hart, maar een hart is een bloederig orgaan in het lichaam. Het heeft geen emoties. Het is een symbool voor liefde, dat niets te maken heeft met wat liefde eigenlijk is.”

“O?” Kensington kijkt me aan alsof ze me vraagt door te gaan.

“Dus die tekening gaat over houden van de naakte waarheid over liefde, niet die onzin waarvan mensen denken dat het liefde is, Hallmark-cards of chickfilms.” Iedereen staart me aan. “Of deze tekening laat zien dat liefde niet daar zit, niet in het lichaam. Dat liefde in het hoofd zit, of in het oog – maar in elk geval niet in het lichaam. Want kijk maar naar dat hart. Daar zit geen liefde.”

 

Shit. Waarom zeg ik dat allemaal? Het sloeg niet eens ergens op. Het is zoiets als twee verschillende antwoorden die niet hij elkaar passen.

 

“Bedoelde je dat, Titus?” vraagt Kensington. Hij bloost. “Zoiets, ja. Ja, eigenlijk wel. Dat bedoelde ik.”

“Mooi zo. Goed gedaan.”

 

Hij vond het leuk wat ik zei.

Echt.

En na de les houdt hij me aan op de gang en zegt: “Jij begrijpt me echt, Sarah,” en dan lach ik aantrekkelijk en hij raakt mijn haar aan en onze handen strijken langs elkaar – en dan doet het er niet toe of er mensen langslopen, maar dan legt hij zijn hand op mijn kin en kust me, en daarna…

 

“Sarah Yi,” zegt Kensington. “Ik weet zeker dat we allemaal wel kunnen raden welke tekening van jou is.”

Iedereen begint te gniffelen. Zelfs Katya.

Shane lacht openlijk.

 

Misschien had ik het niet in stripvorm moeten doen – met verschillende plaatjes. Ik weet dat Kensington dan over de zeik gaat. Maar ik wilde die beweging krijgen waarin Spiderman voorbij de rechte lijnen van de plaatjes zwaait, boven de plaatjes, de tekening uit, met zijn voet bijna in je gezicht en zijn linkerhand helemaal op de achtergrond, aan een heel dun draadje web – om op het onderste plaatje van de bladzijde ‘s avonds laat te landen in die puinhoopkamer van die arme Sarah Yi, om haar te redden uit haar nietige, duistere zelf en haar onbenullige leventje.

 

“Oké. Je bent dol op strips.” zegt Kensington. “Wat een verrassing. Dat hebben we allemaal kunnen zien aan het werk dat je dit jaar tot nu toe gemaakt hebt.”

“Ja, maar…”

“Sarah,” vervolgt ze, “ik dacht dat ik duidelijk had gemaakt dat ik niet kan nagaan of je vooruitgaat als je op deze gestileerde manier blijft tekenen. Het is al van het begin af duidelijk dat je het menselijk spierstelsel voortreffelijk beheerst” – opnieuw gelach – “maar je leert je eigen stijl niet ontwikkelen als je die broodtekenaars van Marvel Comics blijft imiteren.”

 

Maar kijk dan naar de tekening, Kensington. Kijk naar het verhaal.

 

“Ik kan geen oordeel geven over je lijnvoering, je schaduwen. Ik kan helemaal niets beoordelen als jij op deze manier tekent. Het is alsof je met een synthesizer naar vioolles komt.”

 

Maar kun je dan niet kijken naar wat ik teken en de tekening nemen zoals hij is? Niet zoals hij niét is?

Kun je me niet vertellen hoe ik het perspectief vanuit de voet van Spidey moet tekenen of hoe ik de schaduwen goed krijg in de maanverlichte slaapkamer van die arme Sarah Yi?

En wil je niet weten waar ik van houd? Wil je zelfs niet kijken naar wat ik feitelijk heb getekend?

Want het gaat er niet om dat ik van strips houd. Tuurlijk, ik houd van strips, maar dat is het punt niet.

Waar ik van houd is het idee van een groots leveneen leven dat ertoe doet, een leven dat ergens over gaat. Een leven waarin dingen gebeuren, waarin mensen iets doen. Het tegenovergestelde van een leven waarin een meisje niet eens kan praten met de jongen die ze leuk vindt; het tegenovergestelde van een leven waarin vrienden niet eens goede vrienden zijn en waarin je een heleboel dagen verspilt met je te vervelen en je gewoon te voelen alsof het er allemaal niks toe doet.

Ik heb een tekening gemaakt van het grote leven. Spidey’s leven is zo groot dat het uit de plaatjes barst. En hij duikt naar binnen om mijn kleine ik – mijn kleine, boze, machteloze ik – uit haar kamer vol actiepoppen de grote wereld in te trekken waar ze zou moeten leven.

Dus misschien doet ze dan een keer iets.

Van dat idee houd ik, Kensington. En als jij er maar naar wilde kijken, dan is het veel interessanter dan een gitaar of een doos chocola.