16

Tegen kwart over acht hangen alle zelfportretten op het prikbord. Kensington kakelt maar door over de tekening van Taffy, van haar blote voeten op een houten vloer, net als in een dansstudio. Ze zitten onder de blaren en pleisters. Eigenlijk best een goede tekening. Beter dan ik van haar verwacht had. Er zoemt een vlieg in het lokaal.

 

Arm beestje. Hier opgesloten te zitten, zonder eten of frisse lucht. Hoe is hij eigenlijk binnengekomen?

 

De ramen zitten altijd op slot en als je een raam open wilt doen, moet je een docent vragen om het van het slot te halen, omdat een paar jaar geleden een of andere idiote trien haar been heeft gebroken toen ze uit een raam op de tweede verdieping sprong.

 

Titus is broodmager op zijn zelfportret. Alsof hij zichzelf ziet als een en al gezicht en geen lichaam.

Het portret van Katya is behoorlijk goed. Ze staat erop met die drie kleine ettertjes van zusjes, die zich aan haar vastklampen en aan haar kleren trekken. Haar gezichtsuitdrukking is precies goed: alsof ze stapelgek is op die kinderen maar er ook horendol van wordt – haar haar zit helemaal in de war.

Shane heeft zichzelf getekend als iemand met een geheim. Heel veel zwart, erg donker. Zo vind ik hem helemaal niet. Hij lijkt meer iemand die nergens over nadenkt – oppervlakkig en zonder inhoud.

Hoewel, dat is niet eerlijk. Misschien ben ik gewoon boos op hem.

In oktober dacht ik namelijk nog wel dat hij inhoud had.

Het portret van Brat is grappig. Hij heeft zichzelf getekend met zijn gezicht tegen een stuk plexiglas gedrukt, waardoor het helemaal vervormd is.

Dat van Adrian is saai, wat een verrassing is voor de mensen die niet bij tekenen bij hem in de klas zitten, want het lijkt alsof hij veel persoonlijkheid heeft; te veel persoonlijkheid zelfs, je zou denken dat je dat in zijn tekeningen zou terugzien, maar dat is niet zo.

Malachy heeft zichzelf van opzij getekend; mooie lijnvoering. Hij is ook eerlijk geweest – je kunt de oneffenheden van zijn huid zien. Hij ziet er niet slecht uit, maar hij heeft elk pukkeltje en puistje en elke porie getekend.

Cammie heeft zichzelf mooi gemaakt.

 

En dan ik. Ik heb gedaan wat Kensington vroeg en hoef dus niet nog eens te luisteren naar een preek over mijn oppervlakkige, na-aperige stripboekenstijl. Ik heb gewerkt met zachte, fijne lijntjes, in een losse stijl – precies waar Kensington het meest van houdt. Ik ben volledig gezwicht voor haar voorkeuren.

In boeken heeft de docent altijd gelijk en leert de heldin iets. Als dit een boek was over mijn leven, zou deze opdracht een eye-opener zijn geweest. Ik zou door mijn muur van verzet zijn gebroken en plotseling hebben ingezien dat ik ook anders kon tekenen – op een manier die eerlijker is en meer voldoening geeft. Mijn zelfportret zou Kunst zijn met een grote K, en het zou veel meer over mezelf onthullen dan mijn ordinaire striptekeningen ooit kunnen. Het zou eerlijk, oprecht en emotioneel zijn.

Maar dat gebeurt niet.

Ik heb het gewone, doodgewone meisje getekend dat ik elke dag in de spiegel zie, zodat Kensington me niet weer gaat kleineren, zodat Shane niet weer gaat lachen.

En ik zie er op de tekening oké uit, en hij lijkt ook nog, maar hij zegt niks over wie ik echt ben, vanbinnen.

Als ik naar die tekening kijk, schaam ik me.

“Sarah, we zien dat je je best hebt gedaan,” zegt Kensington als ze klaar is met het afkraken van Brat, omdat hij uit was op grappig effectbejag.

“Eh-heh. Ik heb over uw opmerkingen nagedacht.” Dat zeg ik. Wat een bullshit.

“Ja, je werk wordt eerlijker en je stijl is meer ontspannen,” zegt ze.

 

Die arme vlieg zoemt om Kensington heen en zij slaat ernaar. O jee, ze heeft hem geraakt, maar hij leeft nog.

Ik heb er een hekel aan als mensen gemeen zijn tegen dieren.

Daarom eet ik geen vlees, en draag ik geen bont, maar eerlijk, ik word pas echt razend als ik zie dat iemand een hond heeft achtergelaten in een hete auto, of zonder enige reden een mier doodtrapt, of sigarettenrook in de snuit van een kat blaast, of een lieveheersbeestje zijn pootjes uitrukt of een vlieg doodslaat, gewoon omdat hij in de buurt is – al die dingen heb ik mensen zien doen, alsof ze niet eens weten dat het wreed is.

 

Weer slaat Kensington naar de vlieg, afwezig, terwijl ze nog steeds bezig is over het feit dat ik een tekening heb gemaakt waar ik tot mijn knieën op sta.

“Ik pak hem wel even,” roep ik, terwijl ik naar voren duik. Ik neem een van de plastic bekertjes die we in de schilderles gebruiken om waterverfkwasten uit te spoelen en een vel dik tekenpapier.

“Doe geen moeite, Sarah,” zegt Kensington.

“Nee, echt, het is zo gebeurd.”

“We zitten midden in je bespreking.”

“Weet ik, maar laat me die vlieg nu even vangen.” Hij vliegt nog even rond maar gaat dan op het prikbord zitten. Hij beweegt niet eens meer. Alsof hij weet dat het beter is dat ik hem vang dan dat hij voor altijd in dit muffe lokaal zit opgesloten, waar Kensington naar hem mept.

 

Bekertje erover, vel papier eronder, zo. Gevangen.

 

“Kunt u het raam even opendoen?” vraag ik.

“Dat ging snel.” Kensington haalt een sleutel van haar riem, doet de tralies van het slot en maakt het raam open.

 

Dag vlieg.

Ga maar lekker buiten zoemen.

 

“Ben je klaar?” vraagt Kensington.

“Ja hoor.”

“Nou, ik ben blij dat ik vooruitgang in je werk zie, Sarah. We gaan verder.”