19

Het zevende uur is voorbij en de derdeklassers stromen langzaam naar buiten. De eerste van de Kunstratten die binnenkomt is Titus.

O mijn god, daar had ik helemaal niet aan gedacht, er is zo veel gebeurd, maar ik sta op het punt om Titus naakt te zien.

Naakt!

Opeens krijg ik een rotgevoel over al mijn gespioneer.

 

Ik bedoel, het is één ding om naar mensen te kijken met wie je niet omgaat, die niet eens weten dat je bestaat, maar het is heel iets anders om mensen te bespioneren die je elke dag op school ziet. Mensen die je kent.

Moet ik naar Titus kijken?

Ik zou woedend zijn als hij (of iemand anders) mij in de kleedkamer zou bekijken.

Maar ik kan mijn ogen niet dichtdoen. Letterlijk niet. Ik heb geen oogleden. En ik heb ogen aan de achterkant van mijn hoofd, dus ik kan niet wegkijken. Waar ik ook vlieg in de kleedkamer, overal zie ik Titus naar zijn kastje lopen.

Bovendien wil ik kijken.

Ik weet dat het verkeerd is, maar de jongen aan wie ik de hele tijd denk kleedt zich voor mijn ogen uit.

Eerlijk, zou iemand anders in mijn plaats wegkijken?

 

Nadat Titus met een klap zijn kastje heeft opengemaakt, gooit hij zijn rugzak op de grond. Hij trekt zijn jek en T-shirt uit en doet meteen zijn sportshirt aan.

Alsof hij zich niet op zijn gemak voelt. Ook al is hij alleen.

Ik vang een glimp op van een heel dun lijf – zachte, witte huid aan de zijkant van zijn lichaam, nergens veel haar – en dan is het voorbij. Hij trekt zijn broek en zijn boxer omlaag met zijn gezicht praktisch in zijn open kastje, en ik zie dat zijn kont een goeie 9 is – van het type klein en smal. Zijn benen zijn ook dun. Spillebenen zou je zelfs kunnen zeggen.

Hij haalt een witte stip uit zijn rugzak en trekt die snel aan, en daarover doet hij een wijd, grijs sportbroekje. Zijn witte dijen zien er raar uit onder de wijde pijpen van zijn broekje.

Hij gaat op de bank zitten, alsof hij opgelucht is, en trekt langzaam een paar sportsokken aan. Dan loopt hij naar zijn kluisje en pakt zijn hardloopschoenen.

Met een hoop kabaal komen Adrian en Malachy binnen, samen met een stel vierdeklassers van de afdeling fotografie, jongens die ik alleen van gezicht ken. Achter hen aan komt Brat, zeulend met zijn grote boekentas.

“Hé,” zeggen ze tegen Titus.

“Hé,” zegt hij terug.

“Klote,” mompelt Adrian, terwijl hij zijn hand door zijn piekhaar haalt. “Weet je wat die homo van een Meadows ons als huiswerk voor het practicum gaf? En het moet voor het weekend afzijn.” Hij kleedt zich om, en zijn lichaam ziet er krachtig en ontspannen uit, alsof hij goed in zijn vel zit.

“Ach wat,” zegt Titus, “ik geloof niet dat hij homo is.”

“Nou, het is in elk geval wel een klootzak,” zegt Adrian. “Dat moet je toch toegeven?” Hij trekt een T-shirt aan en pakt zijn schoenen uit zijn kastje.

“Ja,” lacht Titus. “Dat is zo.”

“Ik hoop niet dat we weer trefbal krijgen,” begint Brat met een zenuwachtig lachje. “Wanneer zei Sanchez ook alweer dat we gingen hockeyen?”

Niemand geeft antwoord. Het lijkt wel alsof hij helemaal niets gezegd heeft.

“Kom Ip,” zegt Titus. Adrian schuift zijn voeten in zijn gymschoenen en met een klap slaan de twee de deuren naar de gymzaal open.

Brat probeert het opnieuw als Shane binnenkomt. “Hé Shane, wat gaan we doen?”

Shane bromt, hij is te laat en begint zich uit te kleden. Brat, die zijn gymkleren al aan heeft, bukt zich en begint in zijn rugzak te rommelen alsof hij iets zoekt.

Shane ziet er fantastisch uit zonder shirt. Dat weet ik nog van onze eerdere, eh, contacten. Hij basketbalt elk weekend. Hij is blank, lang en blond, met sterke benen en zichtbare buikspieren. In zijn hals zit een kleine wijnvlek, aardbeikleurig. Hij laat zijn joggingbroek over zijn gymschoenen zakken en trekt over zijn grijze Calvin Klein-slip zijn sportbroekje aan; dan doet hij een wit T-shirt aan en vertrekt naar de gymzaal. Nu zijn alleen Malachy en Brat nog over. Brat rommelt nog steeds in zijn rugzak alsof hij iets heel belangrijks aan het doen is.

Ik had het zo druk met naar Shane kijken dat ik Malachy niet in zijn nakie gezien heb. Hij ziet er in zijn gymkleding een beetje misplaatst uit, zoals altijd. Zijn oren, met vier piercings erin, die dikke brede, zwarte polsbanden, die zwarte sokken. Hij ziet er niet uit als een sportman, al is hij niet eens slecht in sport.

“Hè, hè,” zegt Brat even later.

“Brat.” Malachy kijkt op. “Wat is er?”

“Eigenlijk niks,” zegt Brat. Hij doet niet meer alsof hij iets zoekt en schuift zijn rugzak in zijn kastje. “Als we gaan hockeyen, wil jij dan samen doen?”

Bij gym moeten we een partner kiezen om dingen te oefenen, zoals een voetbal heen en weer schoppen of tegen een hockeypuck slaan. Ik kies altijd Katya en zij kiest altijd mij. Titus doet meestal samen met Adrian, Shane meestal met Malachy, en Brat – ik weet niet met wie hij meestal oefent. Misschien wisselt hij wel.

“Oké, goed,” zegt Malachy en samen lopen ze de gymzaal in.

Drie kwartier lang is de kleedkamer leeg en hoor ik de pucks tegen de muren van de gymzaal slaan en de sticks over de vloer schuren. Dan komen ze weer binnenstromen.

Sanchez komt binnen en blaast op een fluitje. Dat deed hij na elk uur, behalve na Afrikaanse dans in het derde uur, toen hij waarschijnlijk koffiepauze had. “En nu douchen! Meteen. Ik wil jullie niet horen mekkeren!”

In de meisjeskleedkamer krijgen we die opdracht van Kobayashi, de gymassistente. Maar wij hebben minder douches, dus dan moeten we van haar in de rij gaan staan en houdt zij toezicht, terwijl ze schreeuwt: “Zeep gebruiken, dames!” en: “Opschieten, er staan mensen te wachten!” totdat de meesten van ons klaar zijn.

De jongens staan niet in de rij; ze krioelen door elkaar heen, waardoor Sanchez niet goed in de gaten kan houden wie er doucht of niet. Maar de meeste jongens drommen naar de douches met een handdoek om hun middel en spoelen zich af. Shane is nat van het zweet, hij laat zijn kleren op de grond vallen en zoekt meteen het water op. Hij doucht efficiënt en wast zijn haar. Al snel voegt Adrian zich bij hem. Hij leunt met zijn handen tegen de tegelwand alsof hij moe is en laat het water over zijn rug lopen.

Uiteindelijk loopt Sanchez terug naar de gymzaal om het volgende lesuur te gaan voorbereiden. De laatste jongens slaan het douchen over of staan wat in de douches te dollen, slaan elkaar tegen hun natte schouders en praten over hockey.

Titus heeft een flinke schram op zijn knie, alsof hij is gevallen of een puck tegen zich aan heeft gekregen. Hij komt als een van de laatsten binnen en doucht zo snel dat het lijkt alsof hij dat speciaal geoefend heeft. Alle belangrijke plekken inzepen, voorkant afspoelen, achterkant afspoelen, klaar en eruit. Nog voordat hij bij zijn kastje staat heeft hij zijn gewone T-shirt al weer over zijn hoofd getrokken, zonder zich af te drogen, en hij doet zijn ondergoed aan onder zijn handdoek.

Als hij zijn kleren aanheeft, is hij weer de Titus die ik gewend ben. Zelfverzekerd, ontspannen, bedachtzaam. De zenuwachtige, broodmagere jongen met de opgejaagde blik is verdwenen.

“Wil jij nog naar die film?” vraagt hij aan de jongens. “Ik heb de filmlijn gebeld. Hij draait om kwart over vijf in Lux.”

“Ik ga mee,” zegt Shane.

“Ik zou wel willen,” zegt Adrian, terwijl hij zijn spijkerbroek aantrekt, “maar ik ben blut. Ze betalen belabberd in die computerwinkel. Kunnen we niks huren en dan naar jou toegaan?”

“Nee.” Titus klinkt beslist.

“Waarom niet? je pa is toch aan het werk.”

“Ja,” geeft Titus toe. “Maar…”

“En jij woont vlakbij. Als we naar mij of naar Shane gaan, moeten we helemaal naar Queens.”

“Cool.” zegt Shane. “Kom, we gaan naar Titus.”

“Dat gaat niet gebeuren,” zegt Titus.

“Kom op,” zegt Malachy nu ook. “Brat woont in Brooklyn en we kunnen ook wel naar mij toe, maar mam is thuis. En je weet hoe ze is.”

“Bovendien is het er kutklein,” lacht Shane.

“Precies,” zegt Malachy een beetje zielig. “Nou, Titus?”

“Hij heeft een digitale recorder,” voegt Shane eraan toe. “Dat heeft hij me verteld. En zijn pa is een goedbetaalde dokter, dus dan weet je het wel. Hij heeft vast zo’n grote leren bank en een uitpuilende koelkast. Kom op, Titus. We beloven dat we niks kapot zullen maken.”

“Dat mag je wel zeggen,” zegt Titus. “Jullie zijn net een orkaan.”

“We zullen ons keurig gedragen, dat zweer ik je,” zegt Adrian. “Kom op, je ouders zullen er helemaal niks van merken. Ik wil nog niet naar huis.”

“Daar gaat het niet om,” zegt Titus.

“We zullen zelfs stofzuigen,” zegt Adrian, terwijl hij quasi-smekend op zijn knieën gaat zitten. “Brat stofzuigt.”

“Ik?” jengelt Brat. “Waarom ik?”

“Ik zal wel stoffen, Malachy plukt de chips van de bank en Shane veegt de vloer,” gaat Adrian door, lachend, maar halfserieus. “Daar kun je toch niks tegen inbrengen.”

“Jawel,” zegt Titus. “Kom, we gaan naar Luigi’s.” (De pizzatent om de hoek.)

“Shit,” zegt Adrian, terwijl hij opstaat. “Ik zei je toch dat ik geen geld heb.”

“Ik schiet het wel voor,” zegt Titus. “Maar alleen Ip, niet de rest van jullie, stelletje aasgieren.”

“Maar…”

“We gaan niét naar mijn huis,” zegt Titus. “Discussie gesloten.”

Hij gooit zijn rugzak over zijn schouders en loopt met een klap tegen de deur naar buiten. De anderen volgen.

 

Ik wou dat ik ook zo’n groepje had om iets mee te doen na schooltijd. Ik bedoel, ik heb Katya wel, maar ook weer niet. En verder niemand. Voor de Kunstratten is het vanzelfsprekend om samen iets te doenze hoeven het niet vooraf te vragen. Het zijn vrienden; en vrienden doen dingen samen.

Maar nu iets anders – waarom wil Titus ze niet mee naar huis nemen?

Het klinkt alsof hij rijk is. Ik bedoel, dit is New York en iedereen komt geld tekort. Sommige kinderen zitten met een groot gezin in een klein flatje gepropt of in een zo belabberde buurt dat ze niemand durven uit te nodigen. Daar kan ik inkomen. Maar Shane zei dat Titus in een groot huis woont, en als hij vlakbij woont, dan woont hij in een chique buurt. Natuurlijk, ook als je ouders geld hebben kunnen ze nog een ramp zijn: als ze schreeuwen, of dronken zijn, of de hele tijd rondhangen alsof andermans zaken hun zaken zijn – maar Titus gaf toe dat zijn pa niet thuis was. En ik weet zeker dat zijn moeder ergens in West woont.

Wat zou eraan de hand zijn? Waarom betaalt Titus de pizza van Adrian om te voorkomen dat ze bij hem thuis komen?

 

Na het achtste lesuur druppelen er wat jongens binnen voor het basketballen, vooral zesdeklassers. Ook de atletiekjongens komen binnen, voordat ze in het park gaan trainen.

Als ze weg zijn blijf ik alleen achter. Terwijl door het raam steeds minder licht naar binnen valt, kom ik tot rust en laat mijn gedachten de vrije loop.

 

Waarom is dit met me gebeurd?

Als het louter kosmisch toeval is, of een rare allergische reactie op dat selderiedrankje, of blootstelling aan kernafval of ander supergiftig spul (bijvoorbeeld die gore gel waar ik vrijdagochtend in stapte), dan zal ik zeker nooit meer terugveranderen.

Ik blijf mijn leven lang een vlieg. Dit is nu mijn wereld. Ik kan het maar beter accepteren.

Maar dat doe ik niet. Accepteren. Het is te erg. Ik moet terugveranderen.

Er is nog een andere mogelijkheid:

Een of andere macht – een of andere magische macht waar ik geen greep op hebheeft dit met me gedaan.

God.

In dat geval straft God me. Maar waarvoor eigenlijk?

Dat ik te beroerd ben om mijn kamer op te ruimen?

Dat ik te verlegen ben om jongens die ik leuk vind aan te spreken?

Dat ik geobsedeerd ben door superhelden?

Dat ik boos ben op pap?

Ik bedoel, ik bén een trut in dit soort dingen en nog een heleboel andere, en ik zeg ook veel te vaak ‘shit’, maar als God heeft besloten dat ik misschien wel de eeuwige insectheid heb verdiend voor wat ik gedaan heb, wat doet hij (of zij) dan met al die verkrachters en moordenaars?

Misschien veranderen de zondaars van de wereld wel in een of ander soort ongedierte als ze doodgaan, en hoe erger je bent, des te erger is het soort ongedierte dat je wordt. Vliegen zijn gewone mensen die vloekten en hun huiswerk nooit maakten. Ratten zijn mensen die winkeldiefstallen pleegden of hun partner bedrogen. En kakkerlakken zijn moordenaars die geen berouw hebben.

Maar moeten we dan in alle eeuwigheid als ongedierte leven? Of sterven we aan het eind van ons verschrikkelijke leven als ongedierte opnieuw en gaan we dan op in vlammen, of worden we op de pijnbank gelegd of wat we ons dan ook moeten voorstellen bij een hel?

En als dit de hel is, waarom lijkt de eeuwige verdoemenis dan precies op de jongenskleedkamer op de Ma-Ha? En waarom word ik voor mijn korte, domme leven gestraft door te moeten kijken naar naakte jongens die in de douches rondparaderen?

En ligt mijn menselijk lichaam nu eigenlijk dood in mijn bed vanwege een of andere verborgen ziekte die me midden in de nacht heeft geveld, of omdat het plafond naar beneden kwam, of omdat een seriemoordenaar het slot heeft geforceerd, mijn slaapkamer is binnengeslopen en mijn lichaam in mootjes heeft gehakt? Als dat zo is, ligt mijn lijk dan stinkend te rotten in mijn flat, omdat niemand mij in de gaten houdt tot zaterdag, als pap thuiskomt uit Hongkong.

Dan zal hij mijn lijk vinden en dan heeft iedereen spijt, en dan is Katya bedroefd, omdat ze mijn berichten niet heeft beantwoord, en Kensington voelt zich schuldig over de manier waarop ze mij voor de ogen van iedereen heeft behandeld, en Titus beseft dat hij hartstochtelijk van me hield, en Shane trouwens ook.

Wat best leuk zou zijn. Maar niet zo waarschijnlijk.

Hm. Wat zou het nog meer kunnen zijn?

Die vlieg die ik heb gered. Dat was op de een of andere manier een tovervlieg die dit met mij heeft gedaan als beloning dat ik hem heb gered voor Kensington. Misschien dacht hij wel dat ik gelukkiger zou zijn als vlieg dan als mens. Omdat ik duidelijk niet erg gelukkig was.

Maar dan nog, zelfs van een insect mag je verwachten dat hij heel goed weet dat mensen over het algemeen graag mensen blijven. Wij willen Chinees eten, heersen over de aarde en seks hebben met anderen van onze soort. Als die vlieg me heeft veranderd in een vlieg om me een gelukkiger leven te geven, denk ik dat hij me helemaal een vlieg gemaakt zou hebben – die geïnteresseerd is om met andere vliegen te paren, die eitjes wil leggen in poep en die niet al die menselijke gedachten heeft en hunkert naar middelbareschooljongens.

En als het nu eens die oude man in de metro was? “jij denkt dat je altijd jong zult blijven,” zei hij,“ maar voor je het weet ben je veranderd.”

Het leek alsof hij het had over ouder worden, dat hij niet meer kon kunstschaatsen en amper nog zelfstandig rechtop kon staan. Ik dacht dat hij zei: “Geniet van je jeugd, omdat die niet altijd blijft duren. Verknoei hem niet door jezelf zielig te vinden terwijl je benen nog werken en je nog geen hartritmestoornissen hebt.”

Maar misschien zei hij wel,

Hé, geniet van je jeugd omdat ik een vloek op je leg en JE IN EEN INSECT VERANDER VOOR DE REST VAN JE LEVEN, TE BEGINNEN MET MORGEN.”

Maar eigenlijk was hij daar veel te aardig voor. Misschien zei hij feitelijk: “Hé, je waardeert je leven niet genoeg, jij mooi, jong ding, dus ga ik je leren hoe goed je het hebt door je in een vlieg te veranderen.” In dat geval zou hij het maar voor een paar dagen doen.

Maar dan blijft dezelfde vraag over. Waarom zou een toverkabouter een kleedkamer uitkiezen? Zoiets gebeurt nooit in In de ban van de ring of

Harry Potter. Daar zwaait niemand met een toverstokje en zegt: “Gij zult acht uur per dag naakte jongens bespioneren en alle geheimen van de augurk ontdekken.”

En waarom een vlieg? Zou zo iemand niet kiezen voor het lichaam van een oude vrouw, zodat ik de jeugd ga waarderen, of met me van lichaam verwisselen, zoals in Freaky Friday, waarin de moeder de dochter wordt en de dochter de moeder?

Wat zou betekenen dat ik hem zou zijn –

Ooo, tenzij hij zo waanzinnig oud is dat hij al zijn toverkracht kwijt is en alléén nog mensen in vliegen kan veranderen. Alsof hij ze wel wil veranderen in andere mensen, of vogels, of paarden, maar zijn toverstaf zo zwak is en zijn fantasie zo gebrekkig dat wat hij ook probeert er een vlieg uit komt.

Maar dat is wel een beetje vergezocht.

Denk na, Sarah. Gebruik je verstand.

Waarom zou ik een vlieg zijn?

Waarom zou ik hier zijn?

Het kan echt maar één ding zijn. Ik moet zijn veranderd in een vlieg op de muur van de jongenskleedkamer omdat ik die wens zelf heb uitgesproken, hardop.

En de enige die me die wens hoorde uitspreken, was Katya.

Dus Katya – wat? Blijkt toverkrachten te hebben.

Oké, zelfs als ik hierin meega, dat mijn beste vriendin een soort tovenares is en mensen in dieren kan veranderen, dan denk ik nog niet dat zij dacht dat ik het serieus bedoelde toen ik wenste dat ik een vlieg was.

Het was domme BEELDSPRAAK. Een vlieg op de muur van de kleedkamer. Zodat ik kon zien wat zich daarbinnen afspeelde, zonder dat iemand wist dat ik er was.

Ik zei niet dat ik werkelijk wilde leven in het lichaam van een bespottelijk stuk ongedierte.

Dat slaat nergens op.

 

Uitgeput suf ik weg. De rest van de nacht lig ik te doezelen – totdat Hugh me met een klap van zijn kastje net op tijd wekt voor een mooie dinsdagochtendblik op zijn cijfer-10-kont.

Eerst ben ik in alle staten dat ik weer de hele ochtend naar naakte jongens kan kijken – en ik verzamel ook nog nieuwe informatie. Bijvoorbeeld dat de voorzitter van de leerlingenraad strak zwart ondergoed draagt. En dat er jongens zijn die hun wenkbrauwen epileren. En als ze helemaal alleen halfnaakt voor de spiegel staan, ook al is het maar even, begint een verrassend aantal jongens strekoefeningen te doen. En anderen beginnen te dansen.

Maar na het eerste en tweede lesuur heb ik geen interesse meer in dat gegluur. Ik heb het allemaal wel gezien. Ik! Die gisterochtend nog nooit een naakte man had gezien die geen familie van me was (en dat was trouwens tien jaar geleden) heeft nu de privé-uitrusting bekeken van naar schatting 110 jongens, als je berekent dat ik tien jongens per klas behoorlijk te zien krijg en elke dag acht lesuren heeft, plus de sport na school en twee klassen vanochtend.

Ik heb ze zien piesen, ik heb ze zien wiebelen, ik heb ze zelfs – wat zal ik zeggen – met een zeker enthousiasme naar buiten zien hangen.

Jongenslichamen leken eerst vreemd en angstaanjagend. Ik dacht dat ze er allemaal zo zouden uitzien als in de film (glad, gespierd, onbehaard), maar ook dat ze er misschien eng en grof zouden uitzien in de augurkensector. Dat was een terrein waar ik zelfs nog niet over nadacht, omdat het te overdonderend was.

En nu – is het allemaal anders. Het zijn gewoon lichamen. Het zijn gewoon mensen.