31

Achtste uur, de Kunstratten komen binnen. Shane en Adrian gooien een basketbal heen en weer over de kastjes. Malachy is een beetje chagrijnig; bij het omkleden schuilt hij snoephartjes in zijn mond; dan loopt hij naar de gymzaal, terwijl de anderen blijven hangen.

Titus en Brat zijn een beetje laat en eten Engelse drop. Waarschijnlijk zijn ze tussen de bellen even van school weggerend om die te kopen.

“Hé homo’s, waar zijn jullie geweest?” zegt Adrian, terwijl hij de bal naar Titus gooit.

“Geef ‘ns,” smeekt Shane, op die typische manier van hem, waardoor hij iets heel bazig kan zeggen en toch op een vriendelijke toon.

“O, ja, ik wil ook wel,” zegt Adrian, terwijl hij met één schoen aan in de richtingvan Titus springt.

Titus geeft ze elk een rood dropstaafje. “Waarom koop je het niet zelf, in plaats van je steeds als aasgieren op iemand anders te storten,” lacht hij.

“Ik ben geen aarsgier,” zegt Shane, terwijl hij voor de grap zijn spieren aanspant, waarbij je trouwens kunt zien dat hij écht gespierd is. “Ik ben een vent!”

“Ik ook niet,” voegt Adrian er kauwend aan toe.

“Ach idioot,” zegt Titus, “een aasgier is een vogel. Zo’n beest dat altijd gratis wil mee-eten.”

Adrian lacht. “Voor mij niet.”

“Een aarsgier,” zegt Shane, “is een vogel die in deze stad vooral voorkomt in Chelsea, in het leer en met een hondenriem om. Ze worden aarsgieren genoemd, omdat…” Hij houdt op.

“Wat?”

“Het is te walgelijk om te beschrijven als je niet al weet wat het is.”

“Wat?”

“Nee, het is te goor,” zegt Shane. “Straks komt mijn lunch naar boven.”

Ik ben er zeker van dat hij dit ter plekke uit zijn duim zuigt. Aasgieren hebben niks met homo’s of seks te maken. Maar net als bij dat augurkenbriefje valt Adrian Shane bij: “Geloof me, naïevelingen, dat willen jullie niet weten.”

“Ik weet wel dat de aars, oftewel de anus, voor jou persoonlijk een uiterst boeiend onderwerp is,” zegt Shane, terwijl hij een minzaam, belerend toontje aanslaat en net als een leraar zijn hand op Brats schouder legt.

“Fuck toch op, man, dat is het niét,” zegt Brat, terwijl hij Shane wegduwt en zijn gymkleren begint aan te trekken.

“En dat ‘gier’,” gaat Shane verder, terwijl een brede glimlach over zijn gezicht trekt, “is een soort beeldspraak. Of een vergelijking, of zoiets.” Hij barst uit in gegiechel. “Ga maar naar Chelsea, dan zie je het zelf wel.”

“Ik vroeg gewoon iets,” zegt Brat. “Wat een gelul!”

“O sorry, jij bent een augurkenman,” lacht Shane. “Dat had ik moeten weten. Dan moeten we je koppelen aan een paar aarsgieren, als je begrijpt wat ik bedoel.” Nog meer gelach. “Oeps, je begrijpt niét wat ik bedoel.”

De bel gaat. Ze komen te laat.

Ze trekken allemaal haastig hun gymkleren aan. Brat kijkt naar de vloer, met zijn mond strak, alsof hij probeert niet te gaan huilen, en Shane loopt met grote stappen op hem af en geeft hem met zijn elleboog zachtjes een por in zijn zij. “We plagen je maar een beetje, jongetje. Neem het niet te serieus,” zegt hij en Brat lacht zwakjes.

Titus pakt zijn schoenen uit zijn kluisje en rent naar de gymzaal met zijn schoenen in zijn hand. De laatste meter voor de deur glijdt hij op zijn sokken, gebruikmakend van de gladde tegels.

 

Titus.

Titus.

Titus.

Ik vind het zo leuk dat je op je sokken glijdt.

 

En 45 minuten lang slaan er hockeypucks tegen de met rubber beklede wanden van de gymzaal.

Na de les komt Titus als eerste binnen. Hij heeft zijn sportbroek al uit en staat al in de douche voordat de volgende binnenkomt, en een paar tellen later schudt hij het water uit zijn haar, draait de kraan dicht en slaat een handdoek om zich heen.

Zoals altijd is hij een en al zenuwen zonder zijn kleren aan. Alsof hij zich alleen op zijn gemak voelt in zijn hoofd, niet in zijn lijf. Alsof het harde tllicht van de kleedkamer hem lichamelijk pijn doet – doordat het uitnodigt tot een kritische blik, doordat het de brede schouders en gespierde benen van de andere jongens beter doet uitkomen.

Zodra hij zijn spijkerbroek en shirt aanheeft, is hij meestal weer normaal – maar deze keer lijkt hij nog steeds nerveus. Hij gaat op een bank bij de kastjes zitten, staart in de ruimte en negeert de chaos om hem heen. Alsof hij zich ergens op zit voor te bereiden.

En dat is ook zo.

Als Shane en Adrian bijna zijn aangekleed zegt Titus zachtjes tegen Adrian: “Dat was zo niet cool, wat jij en Shane deden.”

“Wat?”

“Daarnet, dat gedoe met die aarsgieren.”

“Ik?” zegt Adrian. “Ik heb nauwelijks iets gezegd.”

“Niet tegen Brat misschien, maar je zegt altijd van die shitdingen.”

“Zoals?”

“Shitdingen over homo’s.”

“Ga toch weg. Dat is iets tussen Shane en Brat. Hij plaagde hem gewoon een beetje, omdat hij over alles zo mietjesachtig doet. Ga maar met Shane praten als je boos bent, maar geloof me, Brat vindt het niet erg. Hij kan er wel tegen.”

“Ik wil helemaal niet met Shane praten,” zegt Titus, ook al is Shane erbij en kan hij alles horen. “Ik praat tegen jou.”

Brat zit doodstil aan de andere kant van de rij kastjes, uit het zicht. Hij luistert. Kennelijk denken ze dat hij weg is.

“Oké,” zucht Adrian. “Stort je hart maar uit.”

Titus is even stil. Dan zegt hij: “Wat bedoelde je daarnet, ‘mietjesachtig’?”

Adrian kijkt verbaasd. “Niets.”

“Wil je zeggen dat Brat een homo is?”

“Ik wil helemaal niets zeggen over waar hij op valt, of op wie. Hij is gewoon een sul: hij komt nooit voor zichzelf op.”

“Oké. Daar wou ik het over hebben,” zegt Titus.

“Wat?”

“Brat is – wat maakt het uit. Ik wil het eigenlijk helemaal niet over Brat hebben.”

“Maar waar wil je het verdomme dan wél over hebben?” zegt Adrian. Nu luistert Malachy ook mee.

“Jij zegt altijd van die homovijandige onzin,” barst Titus uit. “Dat ‘die homo van een Meadows’ ons huiswerk geeft of dat ‘Titus zo’n wijf was bij hockey’ of ‘Wees niet zo’n mietje en leen me een dollar.’ Verdomme Ip, jij zou het niet pikken als iemand jou Spleetoog noemde, en ik weet dat je die jongen die jou ‘Dombo’ noemde een pak slaag hebt gegeven – maar waarom praat je dan over homo’s alsof homo zijn het ergste is wat je zou kunnen zijn?”

“Ik heb het niet over homo’s,” zegt Adrian afwerend. “Het is gewoon een manier van praten. Zo praat ik, oké? Het betekent helemaal niks.”

“Dat doet het wet.”

“Hé Titus, ben jij homo?” mengt Shane zich in het gesprek.

“Nee, ik ben verdomme geen homo. Maar je weet niet wie een homo is en wie niet, en jij zegt de hele tijd ‘homo hier’ en ‘mietje daar’ – tegen iedereen die je kan horen.”

“Ach, kom op,” zegt Shane. “Je ziet het heus wel als iemand homo is.”

“Nee, dat zie je niet,” blaft Titus. En dan, zachter: “jij bent toch mijn vriend, Ip?”

“Ja.” Adrian lijkt verrast om dat te horen, tussen alle geschreeuw door.

“Waarom denk je dat ik je niet mee naar huis neem, hè? Waarom niet, terwijl ik maar een paar straten van school woon en jij jezelf de hele tijd uitnodigt?”

“Ik zou het niet weten,” zegt Adrian.

“Omdat, als ik uit school thuiskom, de vriend van mijn vader er is, daarom,” zegt Titus. “Matt. Matt Levine. Hij is docent aan de universiteit, dus hij is veel thuis. En jullie, sukkels, zouden lompe homograppen maken en het hebben over je augurk en dat Matt die niet mag zien – alsof hij dat zou willen. En dan zou mijn vader thuiskomen en zouden ze elkaar omhelzen en dan zouden jullie daar iets kloterigs over zeggen, iets wat zo bot en beledigend zou zijn dat ik geen vrienden meer met jullie zou kunnen zijn.” Titus stopt en haalt trillend adem. “Dus laat ik jullie verdomme niét bij mij thuiskomen, en houd ik alles in de kast, en is alles prima, behalve dat jullie de hele tijd kutopmerkingen over homo’s moeten maken totdat ik er verdomme niet meer tegen kan. Omdat ik in dat homohuis woon. Oké? Alle vrienden van mijn vader zijn homo, behalve een stel mensen dat hij uit het ziekenhuis kent. Wij hebben homoboeken thuis en homoplaatjes op de koelkast en alles is zo verdomde homo, dat ik niet wil dat jij bij me thuiskomt, Adrian, en klotedingen over mijn familie zegt.”

“Hé Titus,” zegt Shane. “Relax, man. Dat bedoelde toch niemand.”

“En dan heb ik het nog niet eens over jóú gehad,” blaft Titus, terwijl hij zich naar Shane keert, “jij bent nog veel erger dan hij,” en hij wijst naar Adrian.

Shane heft zijn handen omhoog alsof hij zich overgeeft. “Wow, man, ik maakte toch maar geintjes.”

“Je hoeft niet zo boos te worden,” zegt Adrian. “Niemand bedoelde er iets mee.”

Malachy zwijgt. Brat zit nog steeds doodstil achter de kastjes verborgen.

Titus zegt niets meer. Hij trekt zijn jack uit zijn kastje en propt het in zijn rugzak. Gewoon om iets te doen te hebben.

Adrian probeert het nog eens. “Titus, hé. Zo heb ik er nog nooit over nagedacht.”

Titus zwijgt.

“Het spijt me, oké? Ik begrijp wat je wilt zeggen.”

Geen antwoord.

“Kom op, man, zeg iets. Ik voel me klote.”

Niets.

“Shanes augurk spijt het ook,” zegt Adrian. “Hij wil je een excuusbrief sturen.”

Nog niets.

“Je weet hoe graag hij schrijft. Hij heeft al een hele pil bij elkaar geschreven, zo spijt het hem.”

Doodse stilte.

“Ook mijn augurk spijt het en die heeft helemaal niks lulligs over iemand gezegd,” dringt Adrian aan.

Om Titus’ mondhoeken trilt een lachje.

“Luister. Als ik nou eens beloof voortaan beter op mijn stomme, hufterige uitspraken te letten?” zegt Adrian. “Van nu af aan?”

Titus begint te lachen.

“Ik zal niks bots of beledigends meer zeggen. En als ik dat wel doe, mag je me bij mijn ballen wegslepen.” Adrian giechelt een beetje, maar ik zie dat hij het meent.

“Oké,” zegt Titus. “Het is al goed.”

“Ik zal me gedragen als een brave borst, zo politiek correct als de neten, dat beloof ik.”

Adrian loopt naar hem toe en geeft hem een tikje op zijn arm. “Misschien mag ik dan wel een film komen kijken.”

“Misschien,” lacht Titus. “Beloof je dan ook te stofzuigen?”

Het lijkt alsof alles weer in orde is.

Adrian kijkt op zijn horloge. “Ik moet om vier uur werken. Ik ben pleite. En nu zand erover?”

Titus zucht. “Zand erover.”

Met een ruk draait Adrian zijn hoofd naar Shane: “Neem jij de metro?”

Shane knikt en gooit zijn rugzak over zijn schouder. “Ik zie je nog wel,” zegt hij tegen Titus – en het is moeilijk uit te maken of hij boos is, of het hem spijt, of wat dan ook.

Malachy loopt achter hen aan naar buiten en Titus zakt op de bank, met zijn ellebogen op zijn knieën. Even later begint Brat achter in de ruimte te rommelen. Hij laat wat water lopen en haalt zijn natte handen door zijn haar.

“Hoi,” zegt Titus, alsof hij wist dat Brat er al de hele tijd was.

“Jij ook hoi.”

“Wat een toestand.”

“Zo is het leven,” zegt Brat, terwijl hij het water van zijn handen schudt en naar Titus loopt.

“Zal wel.”

Brat gaat zitten. Even zijn ze stil. “Jij weet wel dat ik jongens leuk vind.”

“Ik vermoedde al zoiets.”

“Ook toen ik iets had met Sallie?”

“Ja.”

Brat pulkt aan zijn nagels. “Jij bent de eerste die ik het vertel.”

Titus zucht. “Ik denk dat Shane wel iets vermoedt.”

“God, die denkt alleen maar aan zijn augurk,” klaagt Brat. “Ik bedoel, ik ben een homo en ik denk lang niet zo veel aan augurken als hij.”

“Niemand,” lacht Titus. “Hij is geobsedeerd. Het is een augurken maniak, die kerel.”

“Homo. Dat heb ik nog nooit eerder gezegd,” zegt Brat.

“Homo en trots.”

“Wat?”

“Dat roepen ze bij demonstraties,” legt Titus uit. “We zijn homo en we zijn er trots op. Of bij de gayparade, of dat soort dingen.”

“Ga jij naar gayparades?”

“Dat hoort erbij, bij ons thuis. Ik krijg ongelooflijk op mijn kop van mijn vader als ik niet ga.”

Brat staat op. “We zijn homo en we zijn er trots op. Dat was trouwens geweldig, wat je daarstraks zei.”

Titus draait zich om alsof hij er niet verder op in wil gaan. “Het is al goed.”