Als mijn vader om half-een de sleutel omdraait lig ik weer in bed, met mijn pyjama aan. Ik lees stripboeken en drink sap.
Ik ben nog steeds boos op hem maar ik ben toch blij hem te zien. Hij staat in de deuropening van mijn kamer, met een regenjas aan en zijn computertas in zijn hand.
“O Sarah,” zegt hij direct. “Ben je ziek?”
“Ik was de hele week gevloerd. Ik wilde niet dat je je zorgen maakte, dus heb ik niet gebeld.” Ik doe nog een keer het groene-snot-, niet-kunnen-praten-, naar-de-drogist-in-mijn-pyjamaverhaal. Hij slikt het als zoete koek.
“Ik heb iets voor je meegebracht.” Hij komt op mijn bed zitten.
“Wat?”
“Van de speelgoedbeurs.”
Uit de buitenzak van zijn tas haalt hij een tasje met kleine doosjes van doorzichtig plastic. In al die doosjes zit een Tofu Baby. “De nieuwe generatie,” zegt hij. “Je kunt ze hier nog niet krijgen.”
Ze zijn perfect. Ik vind ze zo lief. Ook al spaar ik ze sinds mijn veertiende niet meer.
Mam zou nooit zoiets voor me kopen. Die wil altijd dat ik me ga interesseren voor literatuur en zeldzame boeken en de geschiedenis van de puriteinen. Er deugt een heleboel niet aan pap – maar hij weet wat ik leuk vind en hij vindt het niet stom.
Ik buig me naar hem over om hem een zoen op zijn wang te geven.
En hij ruikt weer naar sigaretten.
Waarom ruikt hij nu naar sigaretten?
Hij komt net uit het vliegtuig.
Hij zal toch niet naar Hongkong zijn geweest met die andere vrouw, ofwel?
Maar dan moet hij…
Hij moet net hij haar zijn weggegaan…
Shit, ze zijn samen in een rokerige taxi van het vliegveld gekomen.
Kon hij niet van zijn sletje afblijven, in elk geval tot mam en ik uit dit gekkenhuis weg zijn?
Waarom maakt hij van een noodzakelijke zakenreis een seksvakantie, terwijl zijn vrouw nog steeds zijn kleren ophaalt bij de stomerij?
Shit…
En dan valt er een open pakje camel uit zijn jaszak. Het ligt op mijn vloerkleed. Hij vertelt dat er bij de nieuwste generatie Tofu Baby’s ook huisdieren zitten, en hij probeert zich te bukken en zijn sigaretten op te pakken alsof er niets aan de hand is maar ik ben hem te snel af en pak ze op.
“Hé pap, waarom heb je die?”
Hij kijkt verbaasd. “Eh, ja, Sarah, ik…”
“Wat?”
“Ik ben weer begonnen toen mam en ik besloten te scheiden.”
“Zijn ze van jou?”
“Ja.”
“Dus ze zijn niet van iemand anders.”
“Nee. Vroeger op school heb ik ook gerookt…”
“Wat?”
“O ja,” zegt hij. “Drie pakjes per dag zelfs. Nicotineverslaafd. Ik ben ermee gestopt vlak voordat jij werd geboren en ik heb zeventien jaar lang geen sigaret aangeraakt. Maar ik was zo ongelukkig over alles hier. Ik bedoel, ik heb het jou niet verteld, ik wilde je niet ongerust maken en trouwens, op een dag hadden mam en ik ruzie en toen ging ik even een luchtje scheppen en voordat ik het wist had ik een pakje gekocht. Nu zit ik weer op anderhalf pakje per dag,” zucht hij. “Ik wilde niet dat jij het wist. Het is zo’n slecht voorbeeld.”
“Je moet stoppen, pap,” zeg ik.
“Dat weet ik, maar op dit moment lukt het me niet. Ik geloof niet dat je weet hoe verdrietig ik tegenwoordig ben, Sarah.”
Hij heeft geen verhouding.
Laat thuiskomen en een das kwijtraken: hij kwam altijd al laat thuis. Hij heeft zijn eigen bedrijf. En hij raakt altijd alles kwijt. Sleutels, zijn portemonnee, kaartjes, pennen. Die raken elke dag weg.
Er is niemand anders. Hij heeft geen kettingrokend sletje.
Mijn vader is geen bedrieger.
Hij is een roker.
Gewoon iemand die niet meer met zijn vrouw overweg kan en is teruggevallen in een oude gewoonte.
“Een beetje wel,” zeg ik. Wat is hij verdrietig.
Hij geeft me een zoen boven op mijn hoofd en loopt de gang in om te gaan douchen. Als hij klaar is gaan we naar zijn nieuwe appartement. Onderweg rookt hij drie sigaretten, als hij ze opsteekt kijkt hij weg en probeert te doen alsof hij ze niet vlak voor mijn ogen opsteekt.
De flat is klein – een kamer en een piepklein keukentje, maar er is een lange muur van ruwe baksteen over de hele lengte. “Hier wil ik schappen maken,” zegt pap, terwijl hij met zijn armen zwaait. “Van de vloer tot aan het plafond.”
“Ooo!” schreeuw ik bijna.
“Wat?”
“Wist je dat mam wil dat ik al mijn spullen wegdoe, mijn stripboeken en alles?”
“Dat had ik wel begrepen, ja.”
“En als ik nou eens een deel hier opsla? Als jij die schappen maakt? Ik bedoel, ik weet wel dat je geen slaapkamer hebt, maar misschien kan ik hier wel wat spullen bewaren.”
Hij zegt ‘ja’ en we gaan meteen naar een grote winkel in de buurt, waar ze kratten en dozen verkopen voor zowat alles wat je kunt bedenken. Hij koopt tien plastic stapeldozen voor me en een stel tijdschriftenmappen voor de stripboeken en we laten ze bezorgen bij de oude flat. Dan halen we Chinees bij die fantastische tent op de hoek van Twenty-Fourth en Ninth Street en lopen snel naar huis.
Na het eten gaan we samen naar mijn kamer om wat van mijn spullen op te ruimen. Pap is enthousiast over de bordjes met plastic Chinees eten, hij wil ze op zijn schappen tentoonstellen, dus doen we ze in een kartonnen doos om ze mee te nemen naar zijn appartement. Dan belt de bezorger van de kratten en dozen en we leggen de strip-collectibles, de verzameling actiepoppen, de Pez-snoepdispensers, het voorraadje Fangoria’s, de potten met plastic poppetjes (Uglydolls, Tofu Baby’s, etc.) en de reissouvenirs uit Hongkong allemaal in stapeldozen en tijdschriftenmappen, zodat ze direct naar zijn huis kunnen.
Pap helpt me met het oprapen van de gevallen paperclips en de pakjes tissues en overtuigt me dan dat ik de doos glitteroogschaduw moet wegdoen.
We stoppen de knuffelbeesten en babypoppen in de wasmachines in het souterrain. Het zijn drie machines vol. Als ze schoon zijn houd ik Geeltje en Rollo, plus mijn oude teddybeer, en doe de rest in een zak voor de winkel van het Leger des Heils. Ik weet dat het stom is, maar ik fluister ze allemaal gedag en zeg tegen ze hoeveel ik van ze houd.
Als we vinden dat we klaar zijn, ligt mijn vloer nog steeds vol met tekenspullen, schoenen en kleren. Op mijn schappen liggen nog steeds al mijn oude prentenboeken, de leesboeken, zes stapels gewone stripboeken en een heleboel rotzooi die het opnoemen niet waard is.
Maar ik voel me een stuk lichter.
♦
Pap gaat vroeg naar bed omdat hij een jetlag heeft. Ik doe de opdracht voor het levensgrote portret waar Katya het over had, zodat ik niet hopeloos achterop raak bij Kensington.
Hoofd, oor, schouders, rok.
Ik ga mijn muffins niet met de hele klas delen, dank je feestelijk.
Benen, jeansstof en voeten.
Het lijkt redelijk op mij. Een meisjesfiguur met haar kin een beetje omhoog. Ik kijk alsof ik naar de lucht staar.
Met al die schaduwen en details zal het waarschijnlijk wel naar de zin van Kensington zijn, zonder vakjes, harde randen of hypergespierde superhelden.
Maar: eigenlijk voel ik er helemaal niets voor om het Kensington naar de zin te maken ofwel?
Dus geef ik mijn zelfportret een reusachtig stel sierlijke vleugels. Ik breng schakeringen aan op de figuur en voeg een paar details toe, een zak in mijn shirt, een armband en het speldje in mijn haar. Maar ik concentreer me vooral op de vleugels, maak ze doorzichtig en breekbaar, maar ook sterk en aërodynamisch.
Ik heb vleugels gekregen.