De Zwarte Weduwe
Keizer ligt in bad, in hetzelfde bad als waarin zijn moeder lag toen ze gewond was. Hij steekt een voet in de lucht en kijkt naar zijn zwemtenen.
Stel dat het verhaal van zijn vader waar is. Dan is hij voor de helft zeemeerman. Welke helft zou dat dan zijn? De bovenste of de onderste helft? Hij doet zijn voet weer naar beneden. Hij knijpt met duim en wijsvinger zijn neus dicht en verdwijnt onder water. Hij is benieuwd hoe lang hij het onder water uithoudt.
Na 47 tellen is hij bang dat zijn hoofd ontploft. Hij schiet overeind. 47 tellen maar! Net niks, voor een kind van een zeemeermin. Hij staat op uit het bad en kleedt zich aan.
Even later fietst hij door het bos, zo hard hij kan. Af en toe gaat hij op de trappers staan en hangt hij voorover gebogen over zijn stuur, om zoveel mogelijk wind te vangen. Zijn haar is nog nat van het bad en Keizer heeft een hekel aan nat haar. Misschien moet hij naar zijn geheime plek gaan, op het duin. Daar waait het bijna altijd en is zijn haar in een ommezien droog.
Op weg naar het duin komt hij langs het Witte Huis. Op de plaats waar het bordje Verboden Toegang stond, staat nu een ander bord: Pas op voor de hond. Keizer stopt. Een hond! De Zwarte Weduwe heeft een hond!
De Zwarte Weduwe is de bewoonster van het Witte Huis. Of ze ook echt weduwe is weet Keizer niet. Er schijnt ooit een man geweest te zijn, een haringvisser met een houten been. Zijn vader heeft er een mooi verhaal over. Keizer heeft het lang niet meer gehoord, maar hij herinnert er zich nog elk woord van.
♦
Op een keer, tijdens een storm, raakte de haringvisser bij het ophalen van het net bekneld met zijn been. Er was geen redden meer aan. Het been moest worden geamputeerd. De kapitein wilde het afgezette been overboord gooien, maar de visser wilde daar niets van weten.
“Het is mijn been,” zei hij. “Het heeft me een halve eeuw trouw gediend en overal heen gebracht, naar de verste uithoeken van de wereld en naar de mooiste vrouwen. Het heeft recht op een waardige begrafenis.”
De visser legde het been tussen de haringen in het ijs en nam het na aankomst in de haven mee naar huis. Thuisgekomen timmerde hij een mooie kist en nog diezelfde dag heeft hij zijn dierbare heen naar zijn laatste rustplaats gebracht, een graf op het mooiste plekje in de tuin, onder de kastanjeboom.
De dag erop kocht de visser een ouderwets houten been. Van origineel rozenhout, Keizer. Het hout leefde nog, elk voorjaar stond het been in bloei. En elk jaar legde de visser de mooiste roos op het graf in de tuin, waarop inmiddels een grafsteen stond met de tekst: Hier rust mijn lieve been, ik zal je nooit vergeten.
♦
Keizer fietst het pad op naar het Witte Huis. Hij heeft een plannetje. Hij gaat vragen of hij de hond van de Zwarte Weduwe mag uitlaten. Dan neemt hij hem mee naar zijn geheime plek op het duin en kan de hond hem beschermen tegen mensen die zich niks aantrekken van het bord Verboden Toegang.
Keizer stapt af en loopt met zijn fiets aan de hand langs de waslijn waaraan naast vrouwenkleren ook overhemden hangen. En broeken, sokken, ondergoed en een schipperstrui. Van de haringvisser met zijn houten been, natuurlijk.
Er is geen bel, Keizer klopt op het raam. Hij hoort voetstappen, geen geblaf. De Zwarte Weduwe doet open.
“Ja?” zegt ze. Het klink niet erg vriendelijk.
“Ik ben Keizer en ik…”
“Keizer?”
“Keizer, zo heet ik, niet echt, maar zo word ik genoemd.”
“En kwam je me dat vertellen?”
“Nee…ik wilde vragen of ik een eindje met de hond mag wandelen.”
“Met de hond?”
“Mag het? Ik heb zelf geen hond, want ik ben allergisch voor honden, maar een eindje wandelen is niet erg.”
“Kun je een geheimpje bewaren?” vraagt de Weduwe. “Ik heb geen hond.” Ze zegt het bijna fluisterend.
“En dat bord dan?”
“Dat heb ik er neergezet om inbrekers op een afstandje te houden. Eerst stond er een bordje met Verboden Toegang, maar dat is gestolen. Nog niet zo gek lang geleden. Begrijp jij dat nou? Wat heb je aan zo’n bord?”
Ze kijkt Keizer doordringend aan. Alsof ze dwars door hem heen kijkt.
“Ik weet wie het gedaan heeft,” zegt hij. “Ik zeg niet wie, want ik hou niet van klikken, maar ik kan er wel voor zorgen dat u het terugkrijgt.”
“Laat maar,” zegt de Weduwe. “Ik had dat bord zelf ook gepikt. Maar mondje dicht, anders stuur ik de hond op je af.”
“U heeft toch geen hond?”
De Zwarte Weduwe begint te lachen. Keizer probeert mee te lachen, maar het lukt niet erg. Hij stapt op zijn fiets.
“Ik ga weer,” zegt hij. “Groeten aan uw man.”
De Weduwe pakt zijn stuur beet.
“Kun je nog een geheimpje bewaren, Keizer?” fluistert ze. “Ik heb geen man!”
“En daar hangen zijn kleren!” zegt Keizer, wijzend op de waslijn.
“Da’s net zoiets als dat bord Pas op voor de hond, om de mensen te laten denken dat ik hier niet alleen woon. Dat er een grote sterke man in huis is met een hond die mij beschermt. En het werkt, want jij bent erin getrapt. Jij wilde gaan wandelen met een verzonnen hond van een verzonnen man.”
“Ik wist allang dat uw man verzonnen was,” zegt Keizer. “Van mijn vader, die heeft er een heel verhaal bij gemaakt.”
Daar wil de Weduwe meer van weten. Ze vraagt of Keizer een kopje thee lust, of iets anders, en even later zit hij tegenover haar in de huiskamer en vertelt hij haar het verhaal van de haringvisser en zijn houten poot.