4

De M van moeder

Keizer zit op zijn lievelingsplek in het duin, weggedoken onder een grote groene paraplu. Hij luistert naar het geruststellende geroffel van de regen en zit zomaar wat te zitten en voor zich uit te kijken. Veel te zien is er niet, de zee is een groot grijs vlak onder een grote grijze hemel.

Keizer denkt, maar niet aan iets bijzonders. Zijn gedachten zijn als een vogel die op zijn gemakje wat heen en weer vliegt, nu eens hier neerstrijkt, dan weer daar, en nergens lang blijft zitten.

Keizer denkt aan zijn vader, in zijn werkplaats bezig met een nieuwe hoed; aan de fietsenstalling op school en aan IJsland.

IJsland? Waarom moet hij nu opeens aan IJsland denken?

Maar dan denkt hij alweer aan Martha, de baby bij wie hij na zijn eerste bezoek nog een keer is geweest. Nu met een cadeautje, een vilten hoedje voor de zomer, gemaakt door zijn vader.

Hij denkt aan zijn moeder die daar beneden hem ergens rondzwemt onder de golven van de grijze zee en hij denkt aan het woord lach.

Hij las het woord vanmorgen in zijn taalboek en toen was hem voor het eerst opgevallen dat het woord lach er vrolijk uitzag. Alsof het woord zelf ook lachte. Hij had een blaadje aan de juf gevraagd en het van onder tot boven volgeschreven met het woord lach.

“Wat schrijf je?” wilde Roos weten.

“Een gedicht,” zei Keizer.

Keizer denkt aan Roos en aan de appel die hij van huis heeft meegenomen. Hij haalt de appel tevoorschijn en houdt hem beet aan het steeltje. Met zijn andere hand draait hij de appel in het rond onder het opzeggen van het ABC. Bij de letter J gaat het steeltje al wat losser zitten en als hij bij de M is, breekt het af. Veel te snel. Het had pas bij de R moeten afbreken, dan zou precies op dat moment Roos aan hem denken. Nu denkt er iemand van wie de naam met een M begint aan hem.

Keizer vraagt zich af wie dat zou kunnen zijn. Hij kent niet zoveel mensen met een M. Alleen Martha, maar die is nog zo klein, die kan vast nog niet denken.

Hij neemt een hap van de appel. Moeder begint ook met een M, bedenkt hij zich opeens. Misschien denkt zijn moeder nu wel aan hem…Zou ze dan aan hem denken als een jongen van acht, of is hij in haar herinnering de baby gebleven die hij was toen zij uit zijn leven verdween?

Ze moet eigenlijk wel weten wie hij is geworden, vindt Keizer, en voor hij er erg in heeft, zit hij met haar te praten.

“Waar je ook bent, mama, in de zee onder de golven of misschien wel helemaal nergens, ik ben het, Arie, maar iedereen noemt me Keizer. Papa heeft me zo genoemd omdat ik geboren ben met de keizersnee, maar dat wist je al. Ik ben acht jaar nu en ik ben allergisch voor honden, net als jij. Ben je ook allergisch voor zeehonden? Papa heeft een verhaal van je gemaakt, hij zegt dat je een zeemeermin bent en dat ik daarom twee zwemtenen heb. Ik heb ook een schub van je staart. Van papa gekregen. Papa kan heel goed vertellen, hij is een echte verhalenvader. Hij kan zo goed vertellen dat je bijna gelooft dat zijn verhalen echt waar zijn. Laatst vertelde hij over een vrouw die in één keer 365 kinderen had gekregen. Een 365-ling dus. Ze waren zo klein als muizen en zijn allemaal doodgegaan. De vrouw ook trouwens. De jongetjes heetten allemaal Jan en de meisjes Elizabeth. Ze zijn nog wel gedoopt, in de kerk bij het standbeeld van de Koning aller Harten. Ik fiets elke dag een rondje om het beeld, dat brengt geluk.”

Keizer houdt op met praten. Het regent niet meer. Hij vouwt zijn paraplu dicht. Boven zee begint het al lichter te worden en opeens weet hij waarom hij zojuist aan IJsland moest denken. Zijn vader heeft hem ooit wijsgemaakt dat hij uit IJsland is gekomen, langgeleden toen IJsland waterland was geworden. Hoe ging dat verhaal ook alweer…?

Keizer staat op, maar voor hij het duin afloopt en naar huis gaat, zegt hij zijn moeder gedag.

“Volgende keer vertel ik je meer,” zegt hij. “Misschien wel het verhaal van IJsland, of dat ik bijna mijn eigen liedje had gevonden. Maar het was het melodietje van Martha’s slaapliedje. Dat was in mijn hoofd blijven zitten. Papa heeft jouw liedje laatst laten horen. Ik vond het wel een beetje droevig. Maar nu moet ik gaan, dag mama.”