5

Zeerovers

Keizer kijkt naar zijn moeder op de foto. Ze is jarig vandaag, als ze nog leeft tenminste. Zijn vader heeft zojuist een vaasje met bloemen uit de tuin bij haar foto gezet. Hij staat bij de CD-speler en zet haar liedje op.

Keizer wil iets tegen zijn moeder op de foto zeggen. Niets bijzonders. Gewoon wat je zegt tegen iemand die jarig is: “Gefeliciteerd met je verjaardag.”

Maar hij kan alleen maar naar haar kijken. Vreemd eigenlijk. Op zijn lievelingsplek in de duinen voert hij hele gesprekken met haar en hier thuis bij haar foto krijgt hij geen woord over zijn lippen. En niet omdat zijn vader nu in de kamer is. Ook als Keizer helemaal alleen is, praat hij niet tegen de foto.

Hij weet dat de vrouw in het lijstje zijn moeder is, maar hij kan er zich niets bij voorstellen. Zijn vader is zijn moeder en zijn moeder is dood.

Of niet…

Aan de foto kun je dat niet zien. Keizer heeft wel eens gehoord dat er mensen die dat wel kunnen. Hij kan het niet. Hij heeft een klassenfoto van groep 1 waarop een meisje staat dat is overleden. Het is nergens aan te zien. Yvette, zoals het dode meisje heet, lijkt op de foto voor eeuwig te lachen.

Zijn moeder kijkt ernstig. Ze heeft droevige ogen, vindt Keizer. Mooi, maar droevig. Ze passen goed bij het liedje in het lijstje naast de foto.

Zijn vader zingt zacht met de muziek mee: “Ik zoem een lied van vrijheid en verlangen, als een bij in een glas gevangen.” Als het liedje is afgelopen zet hij de CD-speler uit.

“Ga je mee een eindje lopen, Keizer?” vraagt hij.

Keizer trekt meteen een trui aan. Net als zijn vader heeft hij zin om buiten te zijn en de wind te voelen.

Keizer en zijn vader lopen naast elkaar over het harde zand, dicht langs de golven. Ze hebben de wind in de rug.

“Weet je nog dat jij vroeger altijd wilde weten hoe groot de zee was?” zegt Keizers vader.

“En wat zei jij dan?”

“Dan zei ik dat ik dat niet wist. En dan zei jij: Ik ook niet.”

“En verder?”

“Verder niks. Maar ik vond het eigenlijk wel een goed antwoord van onszelf. Hoe groot is de zee? Dat weten we niet. Zo groot is de zee dus.”

Keizer kan het zich niet herinneren. Hij weet nog wel dat zijn vader hem eens, jaren geleden, tijdens een wandeling over het strand toen het eb begon te worden, het verhaal heeft verteld van de bende zeerovers, die in de duinen leefde. De zeerovers vonden dat de zee veel te groot en te diep was en elke dag trokken ze er met emmertjes op uit om de zee leeg te scheppen. “Kijk maar, Keizer,” had zijn vader gezegd, “de zeerovers zijn weer bezig. Eerst stond het water nog tot over de golfbrekers en nu liggen ze al bijna droog.”

Op dit moment is het doodtij. Nog even en dan komen de zeerovers weer in actie en wordt het eb.

Kom maar tevoorschijn, jongens, denkt Keizer. Schep de zee maar leeg, dan loop ik over de zeebodem en ga ik langs de spartelende vissen en de gezonken zeeschepen op zoek naar mijn moeder. Ze is jarig vandaag en ze geeft een feestje. Ze is dertig geworden! Gefeliciteerd, mama. Lang zal je leven! En kijk eens wat ik voor je heb meegebracht: een ketting van de mooiste schelpen die ik op het strand heb gevonden. Het zijn er precies dertig. Voor elk jaar een. En voortaan kom ik ieder jaar op je verjaardag en dan neem ik telkens een nieuwe schelp voor je mee, voor aan je ketting, dan weet je altijd precies hoeveel jaar je bent, mama. Al word je nog zo oud…

Hij kijkt omhoog naar zijn vader, die het liedje zingt van vrijheid en verlangen.

Wat zou mijn liedje zijn? vraagt Keizer zich af.