Het duin van de zwaaiende handen
Keizer loopt tegen de wind in langs de vloedlijn over het strand. Er zoemt een liedje door zijn hoofd, maar wat voor liedje het is kan hij niet zeggen. Steeds als hij denkt het melodietje te pakken te hebben, ontsnapt het hem weer.
Het heeft de laatste dagen flink gewaaid. Keizer kijkt wat er allemaal is aangespoeld. Hij is niet naar iets speciaals op zoek, maar stiekem hoopt hij antwoord te vinden van zijn moeder op zijn flessenpost. Als zijn brief haar tenminste heeft bereikt en niet nog steeds in de wijnfles ronddobbert op de golven…Het kan ook dat hij de fles ongeopend terugvindt op het strand. Retour afzender, adres onbekend.
Keizer vergeet de flessenpost als hij kort na elkaar drie handschoenen vindt. Hij besluit zoveel mogelijk handschoenen te verzamelen.
Twaalf vindt hij er. Een verdwaalde wollen want, een aangevreten tuinhandschoen, een gele plastic handschoen en negen eendere vissershandschoenen. Overboord gegooid, denkt hij. Nadat ze klaar waren met het vangen en schoonmaken van de vis.
Negen handschoenen. Een oneven aantal. Keizer vraagt zich af waar de tiende is. In zee misschien, of zou het aantal van negen toch kloppen en zou er ergens een visser zijn met maar één arm?
Hij denkt aan de haringvisser uit het verhaal van zijn vader, de man van de Zwarte Weduwe met de poot van rozenhout, die elk jaar in bloei staat.
Zou hij echt hebben bestaan en zou hij de Jan zijn aan wie de Weduwe brieven schrijft? Of heeft de Weduwe hem net als zijn vader alleen maar verzonnen?
Opeens moet Keizer lachen. Hoezo een handschoen tekort? Hoezo een eenarmige visser? Wie weet bestaan er wel vissers met drie armen! Dan klopt het aantal van negen precies. Drie keer drie is negen.
♦
Keizer gooit de handschoenen op een hoopje op het strand en gaat tussen het aangespoelde wrakhout op zoek naar mooie, lange stokken. Als hij genoeg stokken bij elkaar heeft gezocht, neemt hij ze mee naar zijn lievelingsplek in de duinen. De handschoenen gaan ook mee. Op weg naar het duin zoemt het liedje van zonet weer rond in zijn hoofd. Het klinkt iets minder vaag, hij kan het bijna neuriën.
Keizer zet de stokken rechtop in het duinzand en schuift de handschoenen erop. Hij gaat ernaast staan, verplaatst een handschoen, zet een stok wat schever of juist wat meer rechtop, net zolang tot hij vindt dat alles op de juiste plek staat. Dan gaat hij naast zijn kunstwerk zitten.
“Kun je mij zien zwaaien, mama?” vraagt hij. “Met twaalf handen tegelijk? Ik zwaai ook namens mijn verhalenvader en Roos en Martha en haar moeder en de Zwarte Weduwe van het Witte Huis en de Koning aller Harten. Je moet van iedereen de groeten hebben. Wist je dat de Koning aller Harten kan vliegen? Net als ik. Heeft de juf laatst verteld met godsdienst. Eerst ging hij dood, toen stond hij weer op en op het laatst vloog hij naar de hemel, naar zijn vader. De Koning aller Harten kan alles. Hij kan zelfs over water lopen. Dat kan ik nou weer niet. Jammer, anders kwam ik over de golven naar je toe gelopen. Zwemmen kan ik wel, maar ik ga nooit ver in zee. Ik moet altijd kunnen staan. Er staat een heel sterke onderstroom, als die je te pakken krijgt, ben je verloren. Sommige mensen trekken zich daar niets van aan, die gaan ‘piertje om’. Dan zwemmen ze met een boog om een golfbreker heen. En juist daar is de stroming het gevaarlijkst. Er wordt ook voor gewaarschuwd op borden, aan het begin van de golfbreker. Enge borden vind ik dat. Er staat een hand op van iemand die aan het verdrinken is. Alleen een hand.”
Keizer houdt op met praten. Zou zijn moeder die mooie avond in het voorjaar ook ‘piertje om’ zijn gegaan? En zou zij ook nog even haar hand boven water hebben gestoken?
Hij staat op. “Dag mama,” zegt hij. “Ik moet weer naar huis. Als je me zoekt, weet je waar je me kan vinden. Hier op het duin, bij de zwaaiende handen.”
♦
Die avond kan Keizer maar niet in slaap komen.
“Papa!” roept hij. “Papa!”
Hij hoort zijn vader naar boven komen; even later verschijnt zijn hoofd om de hoek van de deur.
“Wil je me het verhaal van de zeemeermin nog eens vertellen, pap?”
Zijn vader stapt Keizers slaapkamer binnen.
“Niet vragen waarom,” zegt Keizer. “Gewoon vertellen. Van het begin tot het eind.”
Keizers vader gaat op het randje van het bed zitten en terwijl hij vertelt van zeemeermin met de levensgevaarlijk wond op haar buik, net boven haar staart, neuriet Keizer het liedje waarop hij eerder die dag geen vat kon krijgen. Het klinkt als de zee: het komt en het gaat.
Ik heb mijn liedje gevonden, denkt Keizer.