9

Een geheime zoen

“Dag Koning!”

“Dag Keizer!”

Keizer gaat meteen op zijn remmen staan. Achter het standbeeld van de Koning aller Harten verschijnt Roos.

“Schrok je?” vraagt ze.

“Nee.”

“Leugenaar!”

“Een beetje, ik schrok maar een beetje.”

Roos wil weten waarom hij altijd een rondje om het beeld rijdt.

“Hoe weet je dat?” vraagt Keizer.

“Ik weet alles.”

Nu schrikt Keizer pas echt. Als Roos alles weet, weet ze ook van zijn lievelingsplek in de duinen! Hoe kan hij daar achterkomen zonder het zelf te verraden?

“Weet je dan ook van de twaalf handen?”

“Tuurlijk weet ik dat!”

“Je bent mijn vriendinnetje niet meer!” roept Keizer. “En ik zet ook nooit meer mijn fiets naast die van jou!”

“Waar heb je het over?”

“Je wist toch alles?”

“Niet dat ik je vriendinnetje was.”

“In het geheim.”

“Hoe kan ik het dan weten?”

Daar moet Keizer haar gelijk in geven.

“Ik ben niet echt boos,” zegt hij.

“Ben ik dan weer je vriendinnetje?”

“Wil je dat?”

“Als je me vertelt van de twaalf handen.”

Keizer glimlacht. Dus Roos weet niets van zijn plek in de duinen. Ze deed maar alsof.

“O, da’s een verhaal van mijn vader. Over een man met twaalf armen. Dat vertel ik nog wel eens.”

“Waarom niet nu?”

“Het is een nogal lang verhaal.”

“O,” zegt Roos.

“En ook beetje stom, meer iets voor kleine kinderen.”

“O,” zegt Roos nog een keer.

Grappig, vindt Keizer. Ze heeft twee keer O gezegd, de twee o’s van haar naam.

“En ik moet naar huis,” zegt hij.

“Dan wil ik een zoen.”

“Een zoen?”

“Ik ben je toch je vriendinnetje?”

“In het geheim,” zegt Keizer. “Alleen in het geheim.”

Hij stapt op zijn fiets en laat Roos alleen achter bij het standbeeld van de Koning aller Harten.

Thuis zet Keizer zijn fiets tegen het schuurtje. Hij loopt naar het atelier van zijn vader, die bezig is aan een hoed met een dubbele bodem. Een opdracht tussendoor, voor een amateur-goochelaar die zijn oude goochelhoed op onverklaarbare wijze is kwijtgeraakt.

“Weggegoocheld in zijn slaap,” zegt Keizers vader. “Naar het Rijk van Kwijt, het Land der Verloren Dingen.”

“Leuk, pap,” zegt Keizer. “Maar ken jij toevallig ook een verhaal over een man met twaalf armen?”

“Wel over een visser met maar één been.”

“Dat ken ik al.”

“Een man met twaalf armen…,” zegt Keizers vader peinzend. “Mag het ook een vrouw zijn?”

“Liever niet,” zegt Keizer.

“Ik zal er eens over nadenken, goed?”

“Goed,” zegt Keizer en voor hij het atelier uitloopt zegt hij nog dat het verhaal dit keer niet zo heel goed hoeft te zijn.

“Een beetje stom mag best, als het maar wel lang is. Dag pap!”

Keizer rent de tuin uit en gaat op weg naar zijn lievelingsplek in de duinen. Die ziet er nog precies zo uit als hij hem gisteren heeft achtergelaten. Toen heeft hij aan elke handschoen een sjaaltje vastgeknoopt, een gekleurd lapje van doorzichtige stof. De sjaaltjes in de handschoenen wapperen in de wind en wensen de schepen op zee dag en nacht vaarwel.

Nog steeds weet niemand van zijn plek hier in duinen. Dit is zijn keizerrijk. Verboden voor onbevoegden. Ook voor Roos. Roos begrijpt dat wel. Ze is niet voor niets zijn geheime vriendinnetje.

Keizer opent zijn hand en blaast een geheime zoen de lucht in.