15

De Witte Roos

Keizer is op bezoek bij Martha. Hij zit op de bank en bladert in een tijdschrift. Naast hem op de bank staat een hoedendoos. Martha’s nieuwe hoedje zit erin. Martha slaapt en Keizer past op.

Hij had zijn komst niet aangekondigd.

“Wat jammer nou,” zei Martha’s moeder toen hij plotseling op de stoep stond. “Ik heb weinig tijd voor je, ik moet zo weg.”

“Waar moet u naartoe?”

“Jij bent ook niet nieuwsgierig.”

“Ik bedoel eigenlijk, moet Martha mee? Anders wil ik wel oppassen.”

Dat vond Martha’s moeder een heel goed idee. Ze moest naar de kapper en daar zou Martha vast niks aan vinden.

“Met een klein uurtje ben ik weer terug.”

Inmiddels is dat een kwartier geleden. Keizer legt het tijdschrift weg en loopt de trap op naar Martha’s kinderkamer. Hij gaat eens kijken of alles goed met haar is. Hij buigt zich over Martha’s bedje.

Wat ligt ze lief te slapen. Hij moet haar maar lekker laten liggen.

“Dag Martha,” fluistert hij, toch nog net iets te hard. Martha doet haar ogen open. Als ze nu maar niet gaat huilen, denkt Keizer.

“Dag Martha, ik ben het, Keizer. Mama is even weg. Ze komt zo weer terug. Ik heb iets voor je meegenomen, een nieuw hoedje.”

Martha kijkt omhoog naar Keizer. Ze trappelt met haar beentjes en ze lacht.

“Wil je dat ik je uit bed haal?”

Keizer tilt haar op en draagt haar naar beneden.

“Ik ga een boterham voor je klaarmaken. Zonder korstjes, met smeerkaas. Vind je dat lekker?”

En weer lacht Martha naar hem. Zou ze hem verstaan? Dat kan toch niet. Ze lacht omdat hij tegen haar praat. Wat hij zegt maakt vast niet uit. Wedden dat ze ook lacht als hij iets raars tegen haar zegt?

Hij legt Martha in de box, zodat hij zijn handen vrij heeft om een boterham te maken.

“Dag gekke Martha!” zegt hij.

Ja hoor, ze lacht.

“Dag, gekke stomme Martha. Wat heb je toch een raar hoofd. Het is net een bloemkool.”

Martha lacht met haar hele gezicht.

Keizer krijgt er lol in.

“Een bloemkool ja, een hele grote dikke bloemkool!”

Martha lacht nu zelfs met geluid, het klinkt zo grappig dat Keizer nu ook moet lachen.

Martha schrikt van het harde geluid, haar lach verdwijnt van haar gezicht en haar lip begint te trillen.

“Nee, niet huilen,” zegt Keizer. “Asjeblieft, niet huilen, ik meende het niet, ik zei maar wat. Je hebt juist een heel lief gezicht, echt waar.”

Martha brult het uit. Keizer tilt haar uit de box, loopt met haar door de kamer en geeft haar ondertussen geruststellende klopjes op haar rug. Het helpt niet echt. Een liedje, misschien moet hij een liedje zingen. Wie weet wordt ze daar rustig van.

“Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan,” zingt hij. Hij weet zo gauw niets anders. Maar ook zingen helpt niet, Martha brult er dwars doorheen.

Dan moet hij maar gaan praten, gewoon gaan praten, een verhaal vertellen of zoiets. Het maakt niet uit waarover, als hij het maar vriendelijk vertelt.

“Heb ik je wel eens verteld dat ik vroeger een geheim vriendinnetje had?” zegt hij. “Roos heet ze. Mooie naam hè? Net zo mooi als jouw naam. Waar ze nu is? Dat weet ik juist niet. Niemand weet waar ze is. Ik heb overal gezocht. Bijna had ik haar gevonden, maar het was een andere Roos. En weet je wat ik toen gedaan heb, toen ben ik naar zee gegaan en heb ik een verhaal verzonnen, wil je het horen?”

Op een dag gaat Roos een zeereis maken met haar vader en moeder en haar kleine broertje, op een heel mooi zeilschip, De Witte Roos. In het begin gaat alles goed, maar dan opeens houdt het op met waaien. Dagenlang staat er geen wind. De Witte Roos dobbert als een plastic badeendje rond op zee.

Dan gebeurt het: opeens verschijnt er een zeemeermin boven de golven. Roos ziet haar en vraagt: “Bent u niet de moeder van Keizer, de zoon van de hoedenmaker? De jongen van de knikker uit het bos? U moet ons helpen! Hij is op zoek naar mij!

Keizer, zeg je?” zegt de zeemeermin. “Voor Keizer doe ik alles!

Ze roept: “Wind, ga waaien!” en meteen steekt er een wind op en die blaast De Witte Roos naar de kust. De vader van Roos gooit het anker uit, ze stappen over in een klein bootje, roeien naar het strand en lopen door de duinen naar het bos. En weet je waar ze naartoe gaan, Martha? Dat raad je nooit! Naar het Witte Huis van de Zwarte Weduwe! En daar gaan ze wonen en elke morgen haal ik Roos op en fietsen we samen naar school…

Keizer is klaar met vertellen. Hij kijkt naar Martha. Ze is weer helemaal rustig.

“Mooi verhaal, hè?”

Martha lacht.

“Wat is dat, rare bloemkool? Lach je me uit? Nee toch? Je moet me wel geloven hoor. Anders ga ik zelf ook twijfelen.”