Te laat
Keizer zit in zijn eentje in de klas. Alle kinderen zijn al naar huis. Hij moet nablijven.
“Schrijf jij maar eens netjes op, waarom jij vanmorgen te laat op school was,” had de juf gezegd, toen de bel ging en hij net als de rest van de klas opstond om naar huis te gaan. “Over een half-uur ben ik terug om te kijken hoever je bent.”
Keizer kijkt om zich heen. Hij kauwt op zijn vulpen. Voor hem ligt een leeg blaadje papier. Hij heeft nog niets opgeschreven. En zo moeilijk is het toch niet. Hij kan gewoon schrijven dat hij vanmorgen nog even naar het strand was gegaan en dat hij toen een man had gezien die een liedje zong over een ezel zonder staart, en dat hij een beetje te lang naar de man had staan luisteren en daardoor te laat op school was gekomen. Dat is toch niet zo moeilijk, en het is ook nog eens de waarheid. Maar iets weerhoudt Keizer ervan om het op te schrijven. Alsof hij de man van het liedje voor zichzelf wil houden.
Keizer heeft de hele morgen aan hem moeten denken.
Hij heeft wel vaker iemand zomaar in de openlucht hardop horen zingen. Laatst nog, een vrouw op een fiets; het regende dat het goot. De vrouw zong alsof het de eerste mooie dag in de lente was. Maar om de een of andere reden was de man vanmorgen op het strand anders. Hij zag eruit als een blikken speelgoedfiguurtje dat met een sleuteltje in zijn rug was opgedraaid en aan het aflopen was. Het zou Keizer niets verbazen als de man nog altijd aan het marcheren was, op de maat van zijn ezelliedje. Keizer weet nog precies hoe het liedje gaat. Hij heeft het vanmorgen opgeschreven, op een los blaadje. Het zit opgevouwen in zijn broekzak.
Hij haalt het tevoorschijn, vouwt het open en begint te zingen, eerst zachtjes, maar algauw een stuk harder. Hij is toch alleen in de klas en zijn stem klinkt mooi nu het lokaal leeg is. Keizer gaat staan en begint te marcheren, net zoals hij de man vanmorgen over het strand heeft zien doen, zonder op of om te zien. Hij gaat helemaal op in het liedje en heeft dan ook niet in de gaten dat de juf de klas binnenkomt. Dat merkt hij pas als de juf begint te applaudisseren.
Keizer houdt meteen op met zingen en gaat snel op zijn plaats zitten. De juf gaat voor zijn bankje staan en buigt zich voorover. Keizer ruikt haar parfum. Wat een lucht! Hij schuift zijn stoel een eindje naar achteren.
“Mooi liedje,” zegt de juf.
“Zelfverzonnen,” zegt Keizer.
“Zo.”
“Door mijn moeder,” zegt hij er snel achteraan. Hij wil de juf niet vertellen van de man op het strand.
“Mijn vader begon het vanmorgen opeens te zingen, bij het ontbijt. Ik vond het mooi. “Het is een liedje van je moeder,” zei hij en toen vond ik het nog mooier. “Kun je het mij leren?” vroeg ik en toen zijn we gaan oefenen, mijn vader en ik, en daardoor vergat ik de tijd en toen kwam ik dus te laat op school…”
“Waarom heb je dat niet meteen gezegd?” zegt de juf.
“Weet ik eigenlijk niet,” zegt Keizer.
“Rare jongen,” zegt ze. Ze pakt het lege blaadje van zijn tafel en frommelt het in elkaar.
“Naar huis jij,” zegt ze.
Keizer staat op en zet zijn stoel omgekeerd op tafel.
“Tot morgen, juf,” zegt hij als hij de klas uitloopt.
“Maar dan wel op tijd, hè?”
“Ja, juf.”
Hij grist zijn jas van de kapstok en loopt door de stille lege gang naar de buitendeur. Hier zou het liedje mooi klinken…