Klein, klein beutertje
Keizer zit met Martha op schoot. Hij moet haar even bezighouden. Haar moeder is een boodschap doen. Martha trappelt wild met haar beentjes. Hij moet haar goed vasthouden.
“Je bent sterk, jij, weet je dat?” zegt Keizer. “Heb je soms spinazie gegeten of zo?”
Martha duwt haar beentjes in Keizers buik en zet zich af.
“Au! Je doet me pijn!” zegt hij. Ze is echt sterk! Zeker voor een baby. Nu ja, een echte baby kun je Martha niet meer noemen, maar voor een peuter is ze nog wat klein. Ze zit er ergens tussenin.
“Weet je wat jij bent, Martha,” zegt Keizer. “Een beuter, dat ben je. Een lief klein beutertje. Wat zeg je, heb je daar nog nooit van gehoord? Dat kan kloppen, want dat woord heb ik net zelf uitgevonden. Knap van mij, hè?”
Martha lacht. Martha lacht altijd. Ze lijkt op haar moeder. Die is altijd blij als Keizer langskomt, al vanaf de eerste keer dat hij op bezoek kwam en toen kende hij Martha niet eens. Ze was nog maar net geboren. Er stond een houten ooievaar in de tuin voor het huis. Keizer had verzonnen dat er een jongetje was geboren, en dat het Hugo heette. Op een dag belde hij aan en hoorde dat het een meisje was, Martha. Sinds die tijd komt hij regelmatig op bezoek.
“Zal ik een liedje voor je zingen? Het is een heel grappig liedje, ik heb het pas gehoord, van een man op het strand.”
Keizer wil net gaan zingen als de deur opengaat. Het is Martha’s moeder, terug van haar boodschap.
“Is alles goed gegaan hier?” vraagt ze.
“Ik heb een nieuw woord verzonnen,” zegt Keizer. “Zal ik het zeggen?”
“Laat maar horen.”
“Beuter!” zegt Keizer.
“Beuter? Wat betekent dat?”
“Raad maar.”
“Beuter,” zegt Martha’s moeder. “Het klinkt als een soort Zweedse boter: ik smeur beuter op mijn zweudse knackebröd.”
“Fout!” zegt Keizer.
“Beuter…” herhaalt Martha’s moeder bedachtzaam. “Beuter…”
“Het heeft met Martha te maken.”
“Ik zou het echt niet weten, Keizer. Ik geef het op.”
“Een beuter,” legt Keizer uit, “is iets tussen een baby en een peuter in.”
“Grappig.”
“Ik heb het net verzonnen.”
“Klein, klein beutertje wat doe je in mijn hof?” zingt Martha’s moeder.
“Ik ken ook een liedje,” zegt Keizer en hij begint het liedje te zingen van de man op het strand. Tot zijn verbazing begint Martha’s moeder mee te zingen!
“Heb je hem ook gezien?” vraagt Keizer.
Het is eruit voor hij er erg in heeft. Stom hoor, hij had de zingende man liever geheim gehouden.
“Wie moet ik ook hebben gezien?” vraagt Martha’s moeder.
Keizer kan nu niet meer terug.
“De man op het strand, de man van het liedje,” zegt hij.
Gelukkig, Martha’s moeder gaat er niet op in. Ze vertelt over de tijd dat ze een klein meisje was.
“Mijn vader zong dat liedje vroeger altijd,” zegt ze. “Dan zat ik bij hem op schoot en reed hij paardje met me. Prachtig vond ik dat. “Nog een keer,” zei ik altijd als hij stopte met zingen en dan dacht hij even na en zong er andere woorden bij.”
“Wat zong hij dan?”
“Dit bijvoorbeeld,” zegt Martha’s moeder.
En zo rijden wij maar door
op een ezel, op een ezel,
en zo rijden wij maar door
op een ezel zonder oor.
“Leuk!” zegt Keizer. “Dat ga ik voor Martha zingen.”
Hij pakt Martha stevig beet onder haar armpjes, zet haar op het puntje van zijn knieën en begint te zingen. Martha vindt het prachtig. Steeds als het liedje uit is, begint ze wild te trappen en dan zingt Keizer het weer van voren af aan. Martha lijkt niet moe te kunnen worden, maar Keizer wel. Hij krijgt kramp in zijn bovenbenen. Hij moet stoppen, of Martha dat nu leuk vindt of niet.
Haar moeder pakt haar van hem over. “Ik ga je zo eens in bed leggen,” zegt ze. “Het is tijd voor je middagslaapje.”
“En ik ga naar huis,” zegt Keizer.
“Zullen we Keizer even uitzwaaien, Martha?”
Ze loopt met hem mee naar de gang.
“Dag Martha,” zegt Keizer.
De moeder van Martha pakt de rechterhand van Martha beet en zwaait ermee.
“Dag Keizer,” zegt ze namens Martha. “Tot de volgende keer. Zing je dan weer van de ezel?”
“Doe ik!” zegt Keizer.
Hij wil weglopen, maar Martha’s moeder wil nog iets van hem weten.
“Die man op het strand,” vraagt ze, “waar je het net over had, die van dat liedje, wie is dat eigenlijk?”
Keizer aarzelt.
“O, zomaar iemand,” zegt hij en meer zegt hij niet. De zingende man op het strand houdt hij nog even voor zichzelf.