14

Arm schaap

Thuisgekomen laat Keizer de schelp aan zijn vader zien.

“Een wulk,” zegt zijn vader. “Mooi, hoor. Zal ik hem voor je inpakken? Ik heb nog wel ergens een mooi doosje.”

“Er zit een jongetje in,” zegt Keizer.

“Geen zeezangeres?”

“Nee, een jongetje,” zegt Keizer. “Tim heet-ie.”

“Tim? Wie is Tim?”

“Weet ik niet, een jongetje, het kind van de schelpenzanger…denk ik.”

“Ben je nog steeds met dat verhaal bezig?”

“De schelpenzanger is geen verhaal,” zegt Keizer.

“O,” zegt zijn vader die rommelend in het laatje in de tafel op zoek gaat naar het doosje voor de schelp.

Vraag nou door, pap, denkt Keizer, dan vertel ik je van de schelpenzanger, dat-ie echt bestaat en dat hij altijd vrolijk is, vreemd vrolijk, maar dat hij moest huilen toen ik hem het verhaal van Jet vertelde en hoe hij per ongeluk Tim tegen me zei en van streek raakte toen ik hem het liedje van mama liet horen, en dat ik niks van hem begrijp, maar dat ik wel begrijp dat er iets ergs met hem is gebeurd. Misschien kan jij me helpen, maar dan moet je wel doorvragen, alsjeblieft pap, vraag nou door…

“Hebbes,” zegt zijn vader en hij houdt een mooi rood doosje omhoog. Hij doet de deksel open en legt de schelp erin.

“Alsof het ervoor gemaakt is, Keizer. Wil je er nog een papiertje om of heb je liever een feestelijk lintje?”

“Maakt me niet uit,” zegt Keizer.

“Dan doe ik een lintje, oké?”

“Goed,” zegt Keizer.

Zijn vader strikt een goudkleurig lintje om het doosje en geeft het aan Keizer.

“Mooi of niet?”

Keizer zegt niets.

“Heb je wel zin om te gaan?”

“Jawel.”

“Of vind je het jammer dat je geen bloemen hebt?”

Keizer haalt zijn schouders op.

“Ga nou maar gauw, jongen,” zegt Keizers vader en hij houdt de keukendeur voor hem open. “Straks is alle taart op.”

Keizer loopt naar het schuurtje waar zijn fiets staat. Op zijn bagagedrager ligt een mooi ingepakt bosje narcissen. Keizer draait zich om naar het huis, waar zijn vader lachend in de deuropening staat.

Keizer zit op de bank naast de oma van Martha. Martha zit bij haar op schoot. Martha’s moeder is in de keuken een vaas aan het zoeken voor de narcissen.

“Jij bent dus Keizer,” zegt Martha’s oma.

Keizer knikt.

“Dat is niet je echte naam, toch?”

“Ik heet eigenlijk Arie.”

“En je vader is hoedenmaker, begreep ik?”

“Ja mevrouw.”

“Zeg toch gewoon oma. Of wordt je eigen oma dan boos?”

“Ik heb geen oma.”

“Ach…”

“En ook geen opa.”

“Arm schaap en je hebt ook al geen mama.”

Martha’s moeder komt de kamer in met de vaas met narcissen. Ze heeft nog net gehoord wat haar moeder tegen Keizer heeft gezegd.

“Mam!” zegt ze bestraffend. Ze zet de bloemen op tafel en vraagt of Keizer iets wil drinken.

“De bloemen waren van mijn vader,” zegt Keizer. “Ik heb zelf ook nog een cadeautje.”

Hij haalt het doosje uit zijn zak.

“Alstublieft,” zegt hij.

“Wat heb je dat mooi ingepakt,” zegt Martha’s moeder.

“Het lint is een beetje verkreukeld,” zegt Keizer.

Martha’s moeder maakt het los en doet het doosje open.

“Prachtig! Kijk eens, Martha, wat een prachtige schelp ik heb gekregen!”

Martha probeert hem meteen te pakken.

“Nee, Martha,” zegt haar oma. “Die is van mama.”

“Het is een wulk,” zegt Keizer. “Er zit een zeezangeres in die liedjes zingt. Houdt u hem maar eens bij uw oor.”

Martha’s moeder doet wat Keizer zegt.

“Hoor je al iets, Zus?” vraagt Martha’s oma.

Keizer moet lachen. Hij kan er niets aan doen.

“Ma!” zegt Martha’s moeder. Het lijkt wel of ze een beetje boos is, dat is ze nooit.

“Hoort u al iets?” vraagt Keizer.

“Heel vaag in de verte,” zegt Martha’s moeder. “Het gaat over een ezel.”

“Zonder staart?” vraagt Keizer.

“Zing je mee?”

“Samen met Martha,” zegt Keizer. Hij neemt Martha over van haar oma en zet haar op zijn knie.

“Kunnen we?” vraagt Martha’s moeder.

Keizer knikt.

Martha begint alvast te lachen.

Keizer en Martha’s moeder beginnen te zingen:

En zo rijden wij te paard

op een ezel, op een ezel,

en zo rijden wij te paard

op een ezel zonder staart.

“Dat is langgeleden dat ik dat liedje gehoord heb,” zegt Martha’s oma nog voor het is afgelopen. “En dat jij dat liedje kent, Keizer, of heb jij het hem geleerd, Suus?”

“Ik kende het al,” zegt Keizer.

“Van je vader?”

Keizer aarzelt.

“Van een man op het strand,” zegt hij dan. “De schelpenzanger, zo noem ik hem.”

“Leuk, die fantasie van die kinderen,” zegt Martha’s oma.

Martha’s moeder begint gauw het ezelliedje weer te zingen, maar dan met andere woorden:

En zo rijden wij vooruit

op een ezel op een ezel,

En zo rijden wij vooruit

op een ezel zonder huid.

“Hè, wat akelig,” zegt oma. “Een ezel zonder huid! Zitten er geen andere liedjes in?”

“Ja hoor,” zegt Keizer. “Luister maar!”

Martha’s oma houdt de schelp aan haar oor en Keizer begint het liedje te zingen dat hij eerder op de dag ook voor de schelpenzanger heeft gezongen. Het liedje van zijn zeemeermoeder.