20

Knippe knippe tangetje

Als Keizer met zijn vader aankomt bij het schuurtje achter het Witte Huis ligt de schelpenzanger te slapen. Het gordijn dat dienstdeed als deur van zijn zeehuis heeft hij om zich heen geslagen, tegen de kou.

“Zal ik hem wakker maken?” vraagt Keizer.

Zijn vader knielt neer bij de schelpenzanger en legt voorzichtig een hand op zijn schouder. De schelpenzanger verroert zich niet.

Keizers vader bekijkt de wond.

“Meneer,” zegt hij zachtjes, “meneer, word eens wakker.”

“Hij heeft een blauw oog!” roept Keizer.

De schelpenzanger knippert met zijn ogen.

“Ik ben het, Keizer,” zegt Keizer. “En dit is mijn vader, wij hebben uw duif bij ons, hij zit hier in de doos, ik heb er luchtgaatjes in gemaakt, zal ik hem eruit laten?”

De schelpenzanger voelt aan de wond.

“Heeft u pijn?” vraagt Keizers vader.

“Valt wel mee,” zegt de schelpenzanger, terwijl Keizer de duif uit de doos haalt.

“Kom maar, duif,” zegt Keizer. “Kom, dan geef ik je aan de schelpenzanger. Hij woont nu hier, in het bos, hier moet je voortaan zijn en niet meer op het strand.”

“Laat hem maar los, Keizer,” zegt de schelpenzanger.

“De duif is niet van mij, hij is van zichzelf.”

“Maar dan vliegt-ie weg!”

“De lucht is vrij.”

Keizer opent zijn handen, de duif spreidt zijn vleugels en vliegt in een wijde boog om het Witte Huis, komt weer terugvliegen en strijkt neer op het dak van het schuurtje, boven het hoofd van de schelpenzanger.

“Heeft u het gezien?” zegt Keizer blij. “Hij wil bij u blijven. De duif hoort bij u. Natuurlijk hoort hij bij u, u moet toch iemand hebben om tegen te praten, over Tim.”

“Tim?!” zegt de schelpenzanger.

“Uw zoontje. Ik heb een briefje van hem gevonden, op het strand.”

De schelpenzanger is nu klaarwakker. Hij staat op en begint in zijn zakken te voelen.

Keizer geeft hem het briefje. “Alstublieft,” zegt hij.

De schelpenzanger stopt het meteen weg.

“Tim,” zegt hij. “Mijn jongetje.”

“Wat is er met Tim?” vraagt Keizer. “Waar is hij?”

De schelpenzanger kijkt Keizer aan en begint te zingen:

Knippe knippe tangetje

Wie loopt er door mijn gangetje

Een lief, lief jongetje

Wat heef-ie zijn handje

Een mooi, mooi boekje

Wat staat erin te lezen

Het nieuwe nieuwe jaartje

Mijn moeder en mijn vaartje

Ze wilden mij niet hebben

Toen sliep ik in de krebbe

De krebbe was te maken

Toen sliep ik in het laken

Het laken was te wassen

Toen sliep ik in de plassen

De plassen waren al te diep

Toen sliep ik in het hoge riet

Het hoge riet was al te lang

Toen sliep ik bij de slang

De slang die wou me bijten

Toen sliep ik bij de geiten

De geiten wilden me steken

Toen sliep ik bij de neten

De neten werden luizen

Toen sliep ik in de huizen

De huizen vlogen in brand

Toen sliep ik bij Onze Lieve Heertje

In het vaderland!

“Mooi,” zegt Keizers vader.

Keizer zegt niets, hij kijkt naar de duif, die na een poosje op het dak van het schuurtje te hebben gezeten zijn vleugels weer heeft uitgeslagen, richting duinen en zee.