21

Het verhaal van de schelpenzanger

Keizer loopt naast zijn vader in het schemerdonker terug naar huis. Hij voelt zich ongelooflijk moe, het liefst zou hij willen dat zijn vader hem droeg, op zijn nek, zoals vroeger, toen hij nog klein was. Daar zat hij goed, hoog en droog, met onder zich zijn vader, sterk als een paard.

“Wat zou er met Tim zijn gebeurd?” vraagt hij.

“Ik weet het niet,” zegt Keizers vader.

“Iets ergs, denk ik.”

“Waarom denk je dat?”

“Door dat liedje.”

“Het was inderdaad een zielig liedje,” zegt Keizers vader en de rest van de weg naar huis zwijgen ze.

Keizer hoeft niet meer te eten, hij heeft geen trek. Hij heeft genoeg aan een beker warme melk met honing en dan hij gaat meteen naar bed. Hij wil slapen, alleen maar slapen.

Hij loopt de trap op naar zijn kamer. Hij trekt zijn pyjama aan, poetst zijn tanden en pakt Foliant uit de vensterbank.

“Lig je er al in, Keizer?” roept zijn vader van beneden.

Keizer sluit het gordijn en kruipt in bed.

“Kom maar, pap,” roept hij.

Zijn vader loopt de trap op en stapt Keizers slaapkamer binnen. Hij gaat op de rand van het bed zitten.

“Mag Foliant weer eens bij je slapen?” vraagt hij.

“Ja, anders is-ie ook maar zo alleen.”

“Wat een dag, hè?” zegt Keizers vader.

“Ja,” zegt Keizer.

“Je moet maar gauw gaan slapen, gozertje.”

Keizer knikt. Zijn vader haalt een hand door zijn haar.

“Weet je, Keizer, wat mijn vader vroeger altijd deed, als ik naar bed ging? Dan kreeg ik een welterustenkus en dan deed hij dit.”

Hij geeft Keizer drie kruisjes met zijn duim. Eén op z’n voorhoofd, één op z’n mond en één op z’n borst.

“Dan voelde ik me veilig,” zegt hij. “En hoefde ik nergens bang voor te zijn.”

“Ik ben nu ook nergens bang voor,” zegt Keizer.

“Mooi,” zegt zijn vader. Hij staat op.

“En dan laat ik je nu lekker slapen,” zegt hij. “Ik ga zo nog even bij de schelpenzanger langs, kijken of alles goed gaat. Welterusten, gozertje. Mooie dromen!”

“Mooie dromen, pap,” zegt Keizer en hij duikt diep onder het dekbed, met Foliant stevig tegen zich aan gedrukt.

“Jij hoeft ook nergens bang voor te zijn, Foliant,” fluistert hij. “Ik ben bij je.”

Keizer schrikt wakker als hij beneden de deur hoort dichtslaan. Het is zijn vader, terug van de schelpenzanger. Keizer knipt zijn bedlampje aan en loopt naar beneden.

“Hoe ging het met hem, pap?” vraagt hij.

“O, goed hoor,” zegt Keizers vader.

“Zei hij nog iets?”

“Waarover?”

“Over Tim natuurlijk.”

“Moet jij niet gaan slapen?”

“Mag ik het soms niet weten?”

“Kom eens bij me zitten, gozertje.”

Keizer kruipt bij zijn vader op schoot.

“Zei jij niet altijd dat de schelpenzanger een verhaal was? Nou, je hebt gelijk, Keizer. De schelpenzanger is een verhaal, net als ieder mens een verhaal is. Ik, jij, mama. Iedereen. Zal ik jou het verhaal van de schelpenzanger vertellen, Keizer?”

“Graag,” zegt Keizer en dan begint zijn vader te vertellen:

Er was eens een man, niemand wist hoe hij heette, waar hij vandaan kwam en waar hij heen ging. De man wist het zelf niet. “Waarheen de wind waait,” zei hij altijd en zo waaide de wind hem op een dag naar zee, waar hij een huis bouwde, een zeehuis, van aangespoeld wrakhout, een geschenk van de wind en de golven. En daar woonde hij zolang het duurde en zong hij zijn liedjes. Vrolijke liedjes waren het.

De zonderverdrietman, zo noemde hij zichzelf, en als hem weleens werd gevraagd hoe hij echt heette, antwoordde hij: “Zegt ú maar hoe ik heet.” Zo verzamelde hij de ene na de andere naam, maar de mooiste naam kreeg hij van een jongen die hem de schelpenzanger noemde.

De jongen ging hij hem langs zo vaak hij kon, en luisterde naar de vrolijke liedjes en andersom luisterde de schelpenzanger naar wat de jongen hem vertelde. De jongen deed hem denken aan iemand van wie hij zielsveel hield: zijn eigen kind, dat zomaar van het ene op het andere moment uit de tijd was genomen. Daarom zong hij zijn liedjes, niet om zijn kind weer tot leven te zingen, maar om het verdriet te vergeten.

Ik hen de man zonder geschiedenis, hield hij zich voor. Het is nu, altijd nu.

“Is het verhaal afgelopen?” vraagt Keizer als zijn vader ophoudt met vertellen.

“Nee,” zegt Keizers vader.

“Vertel dan hoe het verdergaat.”

“Dat weet ik niet.”

“Weet je dat niet?”

“Nee,” zegt Keizers vader. “Dat weet niemand, ik niet en jij niet en ook de schelpenzanger niet. Dat weet alleen de wind.”