Afscheid van de schelpenzanger
De volgende morgen gaat Keizer zodra hij wakker is en vlug vlug een boterham heeft gegeten naar de schelpenzanger. Hij had niet veel later moeten aankomen bij het schuurtje, want de schelpenzanger staat op het punt te vertrekken.
“Dag Keizer,” zegt hij. “Wat aardig, kom je afscheid nemen?”
De wond ziet er mooi en schoon uit maar zijn oog heeft nu alle kleuren van de regenboog, lijkt het wel.
“U gaat weg, waar gaat u heen?”
“Ik weet het nog niet.”
“Waarheen de wind waait?”
“Zoiets.”
Keizer kijkt om zich heen.
“En de duif?” vraagt hij.
“Niet meer gezien, Keizer. Maar mocht jij hem tegenkomen, doe hem de groeten van me.”
“Doe ik,” zegt Keizer. “Maar voor u gaat, ik heb nog iets voor u.”
“Voor mij?”
“Alstublieft!” zegt Keizer.
“Een hoed?”
“Een schelpenhoed,” zegt Keizer. “Mijn vader heeft hem gemaakt. Kijk, hij heeft hem versierd met schelpen, uit mijn schelpendoos.”
“Hij is prachtig,” zegt de schelpenzanger en hij zet de hoed op zijn hoofd.
“En hoe staat-ie?”
“Echt heel mooi,” zegt Keizer.
“Dankjewel, Keizer,” zegt hij. “Nou, dan kan ik niet achterblijven. Pak aan, jongen.”
“Uw schelpenstok?”
“Voor jou!”
Keizer neemt de stok van hem over, vrolijk tinkelen de schelpen tegen elkaar.
“Zo, en dan wordt het nu tijd dat ik ga,” zegt de schelpenzanger.
Hij schudt Keizer de hand.
“Dag Keizer,” zegt hij. “Je zit in mijn hoofd en mijn hoed zal je bewaren!”
Even blijven ze zo staan, dan laat de schelpenzanger Keizers hand los en loopt hij langzaam de oprijlaan van het Witte Huis af.
“Dag schelpenzanger,” mompelt Keizer.
De schelpenzanger draait zich om en voor hij voorgoed uit het zicht verdwijnt, zingt hij nog één keer een liedje:
En zo reis ik nu te voet
naast een ezel, naast een ezel,
en zo reis ik nu te voet
met mijn schelpen op mijn hoed!