De bijeenkomst van de club voor werkzoekenden werd gehouden in een noodgebouw op het plein van een leegstaande Victoriaanse school, die nu tot opleidingscentrum was verbouwd. Het noodgebouwtje ernaast was in gebruik bij de hulporganisatie Samaritans. Hun hoge radiomast zwiepte in de wind. Christopher keek er door het vuile raam naar, terwijl hij wachtte op de komst van de andere leden van de club. Hij was vergeten hoe hij met mensen over koetjes en kalfjes moest praten, dus bleef hij met zijn rug naar hen toe staan.
Om vijf over negen hoorde hij een mannenstem iedereen verzoeken plaats te nemen en toen hij zich omdraaide, zag hij Barry Dearman met een zwarte viltstift in zijn hand naast een organisatieschema staan. Barry glimlachte, met vertoon van zijn scheve witte tanden. Hij vertelde de verzamelde werkloze mannen en vrouwen dat ze inmiddels bijna zeker leden onder een laag zelfrespect en dat de bijeenkomst van vandaag gericht zou zijn op het terugwinnen van hun zelfvertrouwen. Op het schema schreef hij ‘ZeLfreSPect’ en ‘ZElfVerTrouWen’, met hoofdletters en kleine letters door elkaar, wat Christopher irriteerde. Een kaalhoofdige man die naast Christopher zat schreef keurig ‘zelfrespect’ en ‘zelfvertrouwen’ op de eerste bladzijde van een aantekenboekje dat hij uit een papieren zak van W.H. Smith haalde.
Vervolgens schreef Barry ‘Biografie’ op het schema en begon het woord uit te leggen. Daarna gaf hij iedereen een velletje dun, gelinieerd A4-papier, zo dun dat Christopher zijn vingers erdoorheen kon zien toen hij het van Barry aanpakte. “Als jullie klaar zijn met het schrijven van jullie biografie, gaan we er een curriculum vitae van maken,” zei Barry. “sommigen van jullie krijgen de kans het op de computer uit te tikken, professioneel, zogezegd.” Dertig hoofden keerden zich naar de eenzame computer die aan een bos draden op een formica tafeltje stond. De man naast Christopher schreef ‘computer’ op.
Christopher schreef:
Mijn naam is Christopher Moore. Ik ben geboren op 20 juli 1947. Mijn ouders heetten Audrey en Harry. Mijn vader was breimachinemonteur en mijn moeder werkte op de kousenfabriek op de afdeling kindersokken. Door omstandigheden heb ik echter vanaf jonge leeftijd bij mijn grootouders gewoond. Ik heb op de kleuterschool en de lagere school van Dovecote gezeten en op de Ladymount Green School voor voortgezet onderwijs. Mijn lievelingsvakken waren Engels en geschiedenis. In mijn laatste jaar beheerde ik de schoolbibliotheek. Ik vertegenwoordigde de school bij tafeltennis. Op mijn vijftiende ben ik van school gegaan. Ik ging in een winkel met elektrische apparaten werken, waar ik zes jaar bleef. In die tijd leerde ik elektrische apparaten repareren, ook televisietoestellen, die nog niet veel mensen toen hadden.
Zo heb ik Angela voor het eerst ontmoet. Haar vader kwam de winkel in en vroeg of iemand bij hen thuis naar hun televisie kon kijken, die een erg slecht beeld gaf. Ik moest met twee bussen om er te komen. Ze woonden in een klein dorpje, Willoughby Harcourt. Iets als een bedrijfswagen bestond toen nog niet en ik kon trouwens ook niet rijden. De familie Carr woonde in een groot huis met een oprijlaan. Ik moest de hele weg met mijn gereedschapskist sjouwen en tegen de tijd dat ik aanbelde was ik blij dat ik er was. Mevrouw Carr deed open en ging me voor naar een kamer die ze de zitkamer noemde. Er stonden twee boekenkasten, één aan iedere kant van de haard. De planken stonden vol met Engelse klassieken: Dickens, Shakespeare, Waugh, Hardy: van de meeste had ik gehoord. Televisietoestellen waren in die tijd heel groot, en deze (het was geloof ik een Ferguson) stond in de hoek en torende boven alle andere meubelen uit. Ik had de achterkant eraf geschroefd en zat de bedrading te controleren toen Angela binnenkwam met een blad met daarop een kop thee, een suikerpot en twee volkorenbiskwietjes op een schoteltje. Haar eerste woorden tegen mij waren: “Van mijn moeder.” Ze had een deftig accent. Mijn eerste woorden tegen haar waren “Dank je.” Ik denk dat ze erg graag wilde bewijzen dat ze intelligent was, want ze stelde me een heleboel technische vragen over de televisie.
Ze had pas examen natuurkunde gedaan, dus moest ik heel goed nadenken voordat ik haar vragen beantwoordde. Ze was negentien, ik eenentwintig. Ze droeg een korte, rechte jurk. Haar benen leken fel oranje door de kousen die ze droeg. Ze liep op witte schoenen met vierkante neuzen. Maar het was haar haar dat ik mooi vond. Het was zó zwart. Ik ging als kind altijd vogels kijken en het had dezelfde kleur als de vleugel van een merel. De thee werd koud op het blad. Ik durfde niet te riskeren dat ik zou slurpen onder het drinken. Ik vroeg haar aan de horizontale stelknop te draaien, terwijl ik een paar draden aan de achterkant verlegde, en na ongeveer een kwartier hadden we een perfect beeld.
Ze wachtte tot ze naar de universiteit van Leeds kon gaan. Ik heb nooit van iemand anders gehouden. Ze ging niet. Haar moeder stierf na een langdurige ziekte (leverkanker). Ze moest aanhoren hoe haar moeder het uitschreeuwde van de pijn. Toen moest ze thuisblijven om voor haar vader te zorgen, die tot zijn dood, twee jaar later, aan depressies leed. Er was geen geld en Angela nam een baan bij een reisbureau. Haar andere eindexamenvakken waren Spaans en Duits.
De eerstvolgende keer dat ik haar zag was in een jazzclub. Ze was daar met een magere man met een baard. Ik haatte hem op het eerste gezicht. We waren allemaal op de dansvloer. Ik vroeg haar ten dans. De vent met de baard maakte bezwaren. Ik haatte hem zo erg dat ik hem een dreun gaf en hij viel op de grond.
Hier vroeg Christopher om een nieuw velletje papier. Barry gaf het hem met tegenzin, alsof het een vel bladgoud was. Alle anderen waren al lang klaar met schrijven.
Het was de eerste keer in mijn leven dat ik iemand had geslagen voordat die mij had geslagen. Angela boog zich over haar baardige vriend en ik werd de jazzclub uitgegooid en kreeg te verstaan dat ik er mijn gezicht niet meer mocht laten zien.
Ze kwam naar buiten met de vent met de baard. Hij probeerde zijn arm om haar heen te slaan, maar ze schudde die af. Ik wist dat ze geen respect meer voor hem had. Ik stak de straat over en zei: “Angela, ik hou van je.” Ik was niet dronken. Ze begon te huilen. De baardige man stompte me hard tegen mijn schouder. Ik stompte terug. Er droop bloed uit zijn neusgaten.
“Niet doen, hij is een dichter!” riep Angela. Haar zwarte haar viel over haar gezicht. Ik zei weer tegen haar dat ik van haar hield. Ze huilde nog harder. De dichter holde de natte straat uit en de hoek om. In die tijd was er na elf uur ‘s avonds in de stad niets meer open, dus gingen we in het busstation zitten en we praatten tot het licht werd. Zij vertelde me over de dood van haar ouders en ik vertelde haar dat ik van haar hield, steeds weer. Ik raakte haar niet aan, al wilde ik het wel. We ontbeten in de cafétaria van het busstation. Pas twee jaar later zag ik haar weer op de avondschool. Toen duurde het nog drie jaar voordat we gingen samenwonen. Ik wist dat het er ooit van zou komen. Vanaf dat moment dat we samen het perfecte beeld kregen in de zitkamer in Willoughby Harcourt.
Barry liep rond en haalde de A4-tjes op. Hij las ze terwijl hij op een stoel naast de computer zat. De werkloze volwassenen keken naar hem. “Meneer Moore,” zei hij ten slotte. “Kan ik u even spreken?”
Christopher moest voor hem gaan staan. Er was geen handige lege stoel. Barry legde zijn hoofd in zijn nek en keek omhoog naar Christopher.
“Hoor es, man,” zei hij. “Ik heb geen tijd voor lullige spelletjes. Ik ben hier niet om te lezen over Angela of zoiets kloterigs als leverkanker. Ik ben hier om je te helpen een baan te vinden!”
Christopher zei: “Gebruik het woord kloterig niet in één zin met Angela!”, op een toon die Barry deed denken aan een Britse gangsterfilm die hij had gezien, waarin mannen met zachte stemmen onbeschrijflijk wrede dingen deden met mensen die hen hadden beledigd. Christopher besefte dat hij helemaal geen contact wenste met deze Barry. Hij wist dat hij nooit meer naar het noodgebouwtje met de golvende vloer zou terugkeren. Of de andere werkzoekenden nog eens zou ontmoeten. Hij besloot zijn werkzoekendenuitkering op te geven. Hij zou onafhankelijk van de overheid leven en hij zou Angela terugwinnen. Hij hield even in toen hij langs het noodgebouwtje van de Samaritans liep, en besloot dat hij die ook niet nodig had. Hij liep in de richting van het centrum van de stad en versnelde zijn pas toen hij in de buurt van het reisbureau kwam.