Hannah McCouch

MEISJESKOK

ZILVER POCKETS UITGEVERIJ SIRENE

Zilver Pockets® worden uitgegeven door Muntinga Pockets, onderdeel van Uitgeverij Maarten Muntinga bv, Amsterdam

www. zilverpockets. nl

Een gezamenlijke uitgave van Muntinga Pockets, Amsterdam en Uitgeverij Sirene, Amsterdam

www. sirene. nl

Oorspronkelijke titel: Girl Cook Oorspronkelijke uitgave: Villard Books, New York Published by arrangement with Villard Books, an imprint of The Random House Ballantine Publishing Group, a division of Random House, Ine.

© 2003 Hannah McCouch

© 2003 Nederlandse vertaling: Gert Jan de Vries

en Uitgeverij Sirene

Omslagontwerp: Mariska Cock

Foto voorzijde omslag: TCS / Corbis

Foto achterzijde omslag: Annabel Mehran

Zetwerk: Stand By, Nieuwegein

Druk: Bercker, Kevelaer

Uitgave in Zilver Pockets april 2005

Alle rechten voorbehouden

isbn 9041760938tb NUR. 302

Voor Stephen

Dankwoord

Niemand heeft meer voor de totstandkoming van dit boek betekend dan mijn agent Simon Green. Dan Green las het manuscript in diverse stadia en gaf verhaaltips van onschatbare waarde. Het enthousiasme, professionalisme en de kalmte van mijn redacteuren, Bruce Tracy en Katie Zug, zorgden ervoor dat het beter werd. Ik ben hen allemaal dankbaar.

Mijn dank gaat ook naar: Ruth Davis, Gina Zucker, Sabin Streeter en Arty Nelson voor hun vriendschap en de schrij-versoptredens die me drijvende hielden; Katherine Wessling, Sally Dorst en de andere dames van Good Housekeeping voor een baantje waarvan ik kon houden; Andes Hruby, Linne Ha, Amanda Gersh, Anne Ladd, Danielle Flagg, Janell Hobart, Jennifer Denniston, Whitney Ross en Charles en Julie Truax voor hun inspiratie, medeleven en steun; en mijn broer, Gray-son Jonathan McCouch voor zijn inkijkjes in de wonderlijke wereld van de mannelijke psyche.

Ik maak een buiging voor de Canadese Club die me ruimhartig voorzagen van gezelschap, een mobieltje, magrets de canard en een warmgestookt huisje in de bossen waar een groot deel van dit boek is geschreven: Mijn schoonzus Margo MacGillivray; zwager Ian MacGillivray; Peter Marcotte en Pat en MaryTrudel.

Mijn bijzondere dank gaat uit naar mijn ouders, Donald en Rina McCouch omdat ze akkoord gingen met al mijn onbesuisde plannen en me de kans gaven mijn dromen na te jagen.

Dit boek zou niet tot stand zijn gekomen zonder de hulp en steun van mijn man, Stephen MacGillivray, die erin geloofde toen niemand anders dat deed, ik nog het minst.

Ik pluk nu al vijf maanden lang mesclun in de garde-manger van Tacoma en begin er fors de balen van te krijgen. Ik heb de chef gesmeekt om te mogen kappen met caesar salads en koude bietencouscous special en een keer iets te mogen koken. Ik heb alle mogelijke tactieken uitgeprobeerd, te beginnen met vriendelijk vragen wat Noel, de chef, dacht dat de termijn was waarop ik eens zou mogen sauteren. Hij zei dat als ik kon aantonen dat ik de bolletjes kaneelijs bevroren wist te houden in de krappe patisserie vijftien centimeter naast de oven van 260 graden ik wat eelt mocht gaan kweken bij de grill. Daarna, en geen moment eerder, zou hij me aan het sauteren zetten.

Nou houdt er niemand meer van grillen dan ik. Maar iedereen in het vak weet dat er een groot onderscheid is tussen grillen en sauteren. Rotisseurs, en ik wil allerminst suggereren dat grillen geen kunst is, maar rotisseurs zijn de holenmensen van de keuken. De jongens die niet veel artistieke flair bezitten maar je een perfecte rosé varkenshaas of hertenbiefstuk kunnen bezorgen na hem met wat zout en peper te hebben bestrooid, te hebben dichtgeschroeid en er wat in te hebben geprikt. Dat zijn geen mannen om subtiele kruiden en sausjes te maken. Die houden zich voornamelijk met vlees bezig. En die verdragen heel wat hitte.

Sauteren is het hoogste wat je in de keuken kunt bereiken onder souschef en chef. En ik heb godverdomme genoeg wol-kenkrabbersalades op elkaar gestapeld om een beetje respect

af te dwingen. Ik werk me verdomme die keukenladder niet voor mijn lol op. Ik weet donders goed hoe azijn in een open wondje prikt. O ja, die salade die je als een licht voorafje eet? Mijn blote handen hebben dressing in alle blaadjes gemasseerd. Sla is dol op mij.

Maar ik heb ambities en ik mag wel zeggen, een verfijnde smaak. Ik denk dat ik in staat ben de verfijnder sausnuances uit te voeren. Ik wil mijn eigen tent beginnen. Ik wil De Chef zijn. En de enige manier om dat te bereiken (afgezien van domweg een tent kopen) is door de best mogelijke kok te worden. Wat betekent dat ik ooit de macht moet grijpen in plaats van slablaadjes en dessertschaaltjes. Daar hoop ik op. Daar droom ik van.

Dus maak ik toetjes en voorgerechten en doe ik mise en place voor de rotisseur - snijden en portioneren van New York Strips en het maïsbrood bakken dat bij de geitenstoofpot gaat. Dat is een goed teken. Het betekent dat ik in opleiding ben voor de grill. En wat doet die eikel van een Noel? Laat Ja-vier, de Mexicaanse bordenwasser, het als invaller overnemen. Hij laat Javier voorgaan! En dat is echt een belediging voor deze afgestudeerde van Cordon Bleu, reken maar.

Niet dat ik een deskundige ben geworden na een jaartje in Parijs van de grote maestro’s te hebben leren koken - helemaal niet. Ik wil absoluut niet suggereren dat de Cordon Bleu een veeleisende of rigoureuze école de cuisine was, want dat was het niet. Van de pakweg veertig mensen uit mijn afstudeergroep waren er hooguit vijf van plan door te gaan als professioneel kok en daar was ik er eentje van. Het merendeel bestond uit rijke Zuid-Amerikaanse meiden die leerden koken voor hun aanstaande echtgenoot. Niettemin hield ik aan de Cordon Bleu een idee over van wat het is om voedsel klaar te maken. Ik wil best erkennen dat een Franse kookopleiding me wellicht een positiever beeld heeft bezorgd van mijn eigen kookvaardigheden dan terecht was. Maar ik ben beslist geen

kluns. Ik heb altijd mijn mannetje gestaan in een keuken.

Nee, dit gedoe met Noel is eerder een botsing van persoonlijkheden dan iets anders. Koken is iets heel emotioneels. Als je ook maar een beetje voedselbewustzijn of -passie bezit, dan ben je ook geneigd er een paar meningen en theorieën op na te houden. En misschien zit het hem daarin. Misschien voelt Noel zich gedwongen mij een stevig lesje te leren door me in de stront te drukken.

Dus doe ik mijn best, help de nieuwe spoeljongen met borden opstapelen als mijn werkplek niet zo druk is. Mijn pas is een toonbeeld van anale verkramping - alles schoongeveegd en keurig op zijn plek. Ik schep perfecte miniatuurrotsen van praline-pompoenijs samen met Pablo, mijn compadre in de garde-manger, en slaag erin de wafeldunne chocoladesterre-tjes die er luchtig bovenop prijken niet te breken. Ik werk zo snel dat de bolletjes ijs de tafel van de gast met behoud van eigen vorm bereiken en niet ronddobberend in een grote room-plas.

Dat doe ik allemaal naast mijn normale taken. Die inhou-den, maar niet beperkt zijn tot: voorbereiden van balsamico-of caesar-saladdressing, daikonkers, wortels en sjalotjes á la julienne snijden, peterselie, basilicum en koriander wassen en hakken, voorbereiden van de geitenkaas, chorizo en zwarte bonenterrine, oude parmezaanse kaas snijden, peren in vieren snijden, walnoten roosteren, voorbereiden van de tomaten en komkommers, ansjovisfilets en bieten.

Toen Noel me vertelde dat hij sollicitanten zocht voor het sauteren, vroeg ik of hij mij in aanmerking wilde nemen. Zo gaat dat als je als vrouw in de keuken werkt, je moet overal om smeken. Je toespraak van tevoren uitschrijven. Op gesprek. De meeste mannelijke chefs zullen je niet zomaar promoveren naar een werkplek als grillen of sauteren als ze je lekker op je plek in de garde-manger kunnen laten, tot je ellebogen in de sla, tipi’s bouwend van zwarte bonen. Zo is het overal waar

ik heb gewerkt. Het gaat zo van: ‘Je bent een vrouw? Ik heb een vacature in de garde-manger. Graag of niet. ’

Ze willen iemand die betrouwbaar is (dat ben ik) en uiteindelijk naïef genoeg (wat ik vast wel ben geweest) om te geloven dat hij op elke werkplek in de keuken zal mogen werken en zodoende wordt opgeleid voor de prestigieuzer posities als souschef en chef. Maar ze zijn echt niet van plan een meid zo’n kans te bieden.

Het irritantste is dat Noel niet eens een goeie kok is. Als het moet, kan hij koken. Maar nooit eerder heeft een gesteven koksbuis zo schaamteloos een volslagen gebrek aan talent verborgen. Net als ik heeft hij een vierjarige studie algemene letteren gevolgd, dus hij is niet zo’n gozer van ‘ik ben met een vleesvork in mijn handen geboren. ’ Presentatie is zijn fort. Hij is een ware Jackson Pollock, bezorgt een bord hier een kunstzinnig slingertje en daar een doelbewuste zigzaglijn en voilé -de meester is klaar! Het is zo’n grote zultkop dat ik wed dat hij die enorme pompoenconstructie met moeite op dat dunne rotnekkie overeind weet te houden. Het feit dat hij een jaar jonger is dan ik maakt het niet lichter verteerbaar. Maar na wat gepsychologiseer ben ik tot de vergevingsgezinde conclusie gekomen dat Noels ego het feit moet maskeren dat hij wel doorheeft dat hij een prutser is en vast een heel klein pikkie heeft. Echt waar, hij is anaal gefixeerd. Een eigenschap die je in de keuken niet moet onderschatten.

Toch baal ik er echt wel van, want wat kan je nou helemaal leren van een chef die niet kan koken? Ik wil gewoon dat hij me een kans biedt op de roti. Jezus, je moet eens kijken wat een incompetent zootje er her en der in de stad aan de grill en de sauté staat! Ik weet dat het er niet om gaat of ik het wel of niet aankan. Het is stomweg omdat ik een vrouw ben. Ik weet dat ik nog veel moet leren, maar ik wil wel de kans krijgen.

Jamie staat bij het aanrecht het stadskatern van de Times te lezen als ik de keuken in kom en koffie voor mezelf inschenk. ‘Kijk eens wie we daar hebben, ’ zegt ze en dat maakt me nijdig, want ze kankert altijd dat ik te laat opsta, alsof ik niet tot één uur ’s nachts mijn benen uit mijn gat loop.

‘Móge, ’ zeg ik en wurm me langs haar om water op te zetten. Net als anders heeft ze precies genoeg water opgezet voor haar kruidenthee.

‘Sorry, ik had niet verwacht dat je al op zou zijn en ik heb een beetje haast vanmorgen. ’

‘Geen punt, ’ zeg ik. Maar jezus, is het nou zo’n moeite om nog een kop water op te zetten zodat ik het niet met koud hoef te beginnen en de hele zaak opnieuw moet opwarmen? Ik ben niks waard als ik geen kop koffie heb gehad en Jamie weet dat, maar ziet me liever lijden. Ik denk dat ze er stiekem van geniet.

‘Ik heb de telefoon- en stroomrekening op de tv gelegd. Ik heb het allemaal gesplitst. Schrijf maar een cheque uit, ’ zegt ze, neemt een kostelijk hapje van een rijstwafel en gooit de rest in de prullenbak. Ze is zo’n anorectisch mager meisje dat altijd met veel poeha beweert dat ze zo’n enorme honger kan hebben en voortdurend milkshakes drinkt. Ik heb de slechte gewoonte telkens als ze zich omdraait naar haar kont te kijken. Waar is de cellulitis? Waar?

Het filterzakje zit in de bruine 2-kops-Melitta-filter, een liter volle melk en mijn isolatiemok staan bij de hand. Zodra het water kookt kan mijn leven beginnen. Ik wil nu niet aan geld denken. Ik begon blikken El Pico te kopen omdat die minder dan half zo duur zijn als de French Roast van Star-bucks die ik zo lekker vind. Ik heb geen spaargeld en als ik bedenk hoe het de laatste tijd bij Tacoma gaat, dan ben ik bang dat ik die baan weleens vlot kan verliezen. En dan zal ik moe-

ten pezen, en om die reden ga ik naar de ‘leefruimte’ van anderhalf bij drie op zoek naar de Camel lights.

‘Rook je? ’ roept Jamie me achterna.

‘Ja en? ’

"s Morgens? Jakkie. ’

Ik zeg niks omdat ik te moe ben om ruzie te maken. Als ik in de keuken werk, is er altijd zo’n wijsneus die me onder zijn hoede neemt en me ‘de juiste manier’ toont om pompoen te bakken of wortels te koken en het laatste waar ik behoefte aan heb is dat mijn huisgenote me op mijn nek zit omdat ik ’s morgens een sigaret opsteek. Vooral omdat ze zelf rookt. Oké, zo’n hypocriete roker die uitsluitend na vijven, op feestjes en na het eten rookt.

‘Ik kom vanavond misschien langs met een paar mensen van mijn werk. Zou jij voor wat knabbeltjes kunnen zorgen? ’

Zo praat Jamie. Ze is een vriendin van een studievriendin van me die ik altijd cool vond (mijn vriendin) totdat ik met Jamie in één huis belandde. Toen ging ik me afvragen hoe iemand met wie ik zo goed kon opschieten ook met Jamie kon opschieten. Omdat ze een plaat voor d’r kop heeft waar kogels op afketsen.

‘Voorgerechten, bedoel je? ’ zeg ik, in de hoop dat ze zal beseffen dat het gerechten zijn die op het menu staan en waar mensen geld voor moeten neerleggen.

‘Ja, gewoon wat om op te knabbelen tijdens de borrel, ’ zegt ze, met haar vingers friemelend iets klein en onbeduidends aangevend.

Jamie werkt in public relations en is tot de zakelijke slotsom gekomen dat het leven draait om weggevertjes - jij geeft mij gratis voorgerechtjes, ik geef jou gratis kaartjes voor een of andere beroerde filmpremière. Ze begrijpt niet dat wat Noel nog minder waardeert dan een vrouw in zijn keuken een vrouw is die al haar goedgeklede maatjes fuift. De vorige keer dat Jamie mensen uit haar werk meenam bleef ze naar het lo-

ketje komen met het verzoek of ze even met me kon praten en dat kostte me bijna mijn baan. De zaak werd gered door Janlies tieten die prachtig uitkwamen in een jurk met een flink decolleté. Javier en Pablo staken hun handen naar voren en begonnen tegelijk met hun heupen te beuken. Daardoor schoot Noel in de lach en dat gaf aan dat hij door de vingers zou zien dat ik een of twee schalen zwarte bonen had weggegeven.

‘Draag je dat naar je werk? ’ vraag ik terwijl ik een slok sterke hete koffie neem. Ze loopt erbij als een doodgraver en ik zit nog met die opmerking over dat roken.

‘Heb je iets tegen Armani? ’

‘Lijkt net een broekpak. ’

‘Ja, een Armani broekpak, ’ zegt ze nuffig en werpt haar geföhnde salonblonde haar naar achteren.

‘Het ligt er gewoon aan welke soort en hoeveel “knabbels”, ’ zeg ik en maak aanhalingstekens met twee vingers in de lucht, ‘jullie willen. ’ Ik breng de mok naar mijn lippen, mis die volledig en giet hete koffie over mijn T-shirt terwijl ik uitschreeuw: ‘Godverdomme, kut, fuck! ’

‘Jeetje, ben je nog wel een meisje? Volgens mij is het niet goed voor je om in een keuken te werken. ’

Daar heeft ze gelijk aan, maar ik heb me gebrand en ik ben nog kwaad over dat water, dus zeg ik: ‘Jeetje? ’

‘Weet je wat, Layla? Laat maar zitten, we gaan wel naar Go-tham. ’t Is geen kwestie van niet kunnen betalen. ’

Als je het kan declareren, trut, waarom kom je dan altijd zeuren om weggevertjes? Het ligt op het puntje van mijn tong. Maar het is nog te vroeg.

Ik moet een nieuw leven beginnen. Ik sta $75 dollar in het krijt aan telefoonkosten en vijftien bij Con Ed. Dat is niet goed. Vooral omdat er nog maar tien dollar op mijn rekening staat en ik pas volgende week vrijdag weer uitbetaald krijg. Ik heb de pest aan te laat betalen, maar sinds ik als kok werk betaal ik alles te laat. Julia (mijn moeder) zou me kunnen helpen als ik het vraag, maar ik snij liever mijn polsen door. Ze zou het tegen me gebruiken, me ervoor laten boeten op manieren die veel erger zijn dan wanneer Con Ed of Bell Atlantic of zelfs Jamie de zeik in heeft als ik te laat ben met betalen.

Voor zijn dood was mijn vader vrijgevig. Maar toen mijn meeste vriendinnen een voorschot op hun erfenis kregen, nam die amateur-bankier van een vader van mij me apart en drukte me het volgende op het hart. ‘Je kunt niet je leven lang worden vrijgehouden. Dat is niet goed voor je. Het neemt je het gevoel af dat je iets bereikt en het is slecht voor je discipline. Ik wil dat je succesvol wordt, wat je ook onderneemt, en ik geloof niet dat mijn geld dat bevordert. ’

Wat moest ik daar nou verdomme op zeggen? Ik wil niet lullig doen, maar ik had zoiets van: ‘Jouw poen is het enige dat ik ooit heb gehad! Het enige dat me de afgelopen eenentwintig jaar in leven heeft gehouden! Jouw geld heeft meer voor me betekend dan ik kan opsommen! En nu wil je het me allemaal afnemen? In mijn jeugd zaten we ’s zomers altijd in Nan-tucket en met de kerst in Zermatt! Ik had paarden, ging naar een geweldige school, droeg maatkleding en reed in de oude bmw 528i van mijn oma! Ik kreeg alles wat mijn hartje begeerde en nu vertel je me dat het niet goed voor me is? Wat zou daar slecht aan kunnen zijn? Wat zou ik van het leven verlangen behalve iemand die overal voor betaalt? Moet ik nou voor mezelf zorgen? Waar ligt het scheermes? Waar? Ik krijg geen adem meer! Zuurstof! Ik heb lucht nodig! ’

Julia stuurde me naar een psychiater. Ze dacht dat ik iets ernstigs doormaakte. Wat volgens mij best eens het geval kon zijn toen ik erachter kwam dat hij al zijn geld aan dat vijfentwintigjarige sletje naliet voor wie hij Julia in de steek liet. Ik had het gevoel dat ik doodging, of minstens aan de zwerf zou gaan. Ik heb ernstig overwogen aan de heroïne verslaafd te raken. Ik dacht: als hij maar ziet dat ik eraan kapot ga, dan zingt

hij wel een toontje lager. Maar weet je wat er gebeurde? Hij ging dood. Een motorongeluk in de Zwitserse Alpen. Nou, hij ging tenminste dood terwijl hij het naar zijn zin had. Ik neem aan dat dat het belangrijkste is. Maar ik heb wel moeite gehad om daar overheen te komen. Veel moeite. Ik bedoel: denk eens aan het schuldgevoel. Dacht je soms dat ik hem niet dood had gewenst nadat hij me had onterfd? En wat gebeurt er? Een jaar later strooi ik met die meid van hem, Janet, zijn as uit vanaf de rand van Grand Teton. Gelukkig betaalde zij het hotel.

Hij bleek een klein onderwijspotje te hebben nagelaten -voldoende om mijn studie van te betalen. Het klinkt misschien harteloos, maar ik had zoiets van Yes! Ik wist wel dat hij me niet volledig zou laten stikken. Pa had altijd stoere praatjes, maar als puntje bij paaltje kwam was hij een fatsoenlijk mens. Ik was zesentwintig en nadat ik veel te veel tijd in Barnes en Noble had vergooid met het lezen en doen van oefeningen uit Doe Wat Je Leuk Vindt, Dan Komt Het Geld Vanzelf en Welke Kleur Parachute is voor Mij? ging me een lichtje op. Het viel allemaal op zijn plek. Ik hield meer van koken, eten en drinken dan van wat ook - wat kon ik beter doen dan mijn leven in dienst stellen van eten? En waar kon je beter over eten leren dan in Parijs?

Natuurlijk hebben zijn advocaat en ik een tijdlang zitten hakketakken over wat de term onderwijs’ inhoudt (zijn interpretatie beperkte zich tot de studies rechten en bedrijfskunde). Gelukkig heb ik voet bij stuk gehouden - vandaar Cordon Bleu. Dat gaf wel aan hoe graag ik van koken mijn vak wilde maken. Hoezeer ik erop vertrouwde dat koken voor mij het ware was. En mijn besluit was gefundeerd op jaren van etentjes geven. Dit was geen laatste strohalm. Echt niet. Natuurlijk had ik tientallen baantjes gehad. Diverse loopbaan-pogingen waren mislukt. Maar koken - waarom was ik er niet eerder op gekomen? Het sprak zo vanzelf. En voor deze ene

keer leek het mogelijk om de kost te verdienen met iets wat ik graag deed.

Een jaar lang leerde ik plakken en dobbelsteentjes snijden, hakken en proeven - gerechten als boeuf bourguignonne, cas-soulet, filet de porc vouvray en lapin á la moutarde vervolmaken. Ik bestudeerde goede wijnen en leerde onderscheid maken tussen een brunoise en een mirpoix. Ik liep stage bij Jac-ques Vincent in Le Diamond in de Jura even buiten Genève. Ik dineerde in de beste restaurants van Frankrijk. Ik had het goed en genoot ervan. De meeste mensen zouden hun linker -bal ervoor over hebben om in Frankrijk te leren koken. Het was de kans van mijn leven.

Maar nu, terug in New York, verdien ik een onbeduidend salarisje als saladespecialist. Nu is alles waar het volgens mij bij eten om draaide - smaak, plezier, troost, anderen tevreden stemmen, mijn eigen creatieve genot - onderuit gehaald.

Ik fiets op een ongewoon warme, zonnige januarimiddag om 14. 30 uur naar mijn werk. Ik rij op mijn Franse brik op Sixth Avenue. Ik rij hard, gekleed in een fietsbroekje, schoenen en een fluorescerend roze shirt met groene polkadotten, - op het randje van boven je macht, in het bereik waar je moet wezen als je je adrenalinespiegel hoog wilt houden en wilt voelen dat je leeft. De taxichauffeurs blijven, zich door de verkeersstroom vlechtend, op afstand. Er rijden wat koeriers voor en achter me. Ik nader een bus die opeens begint te remmen. Ik wijk uit, knijp mijn rechterrem dicht en raak een fractie van een seconde lang uit mijn evenwicht. Ik zie mijn leven niet aan me voorbij flitsen of zoiets, maar zodra ik mijn evenwicht herwin bonkt mijn hart in mijn keel. Ik doe drie trappen, voel de adrenaline in mijn ingewanden branden en dan klab-bam! Op mijn gezicht!

Het gaat allemaal zo snel dat ik het niet kan volgen. Ik schiet over mijn handvatten heen, maar mijn voeten zitten zo strak in de pedalen vast dat de hele fiets meekomt. Ik kom neer op mijn heup, en de pijn is zo extreem dat ik het uitgil. Keer op keer brul ik'AAAAAAAH! aaaaaah! ' over heel Sixth Avenue, de fiets ligt als een blok boven op me. Ik probeer me te beheersen en hou twee tellen mijn klep om te zien hoe gewond ik nou eigenlijk ben. Als ik een paar seconden lang onbeweeglijk lig, dringt de boodschap plots tot me door - ik moet als de sodemieter maken dat ik wegkom anders rijden ze me plat!

Een jonge zwarte koerier buigt zich over me heen, vraagt of ik in orde ben en ik hoor iemand schreeuwen: ‘Ga godverdomme aan de kant, pijpenkrullenklootzak! Flikker op, ongelooflijke paardenlul! ’

‘Ben je in orde? ’ vraagt de jongen. ‘Kun je staan? Moet ik een ambulance voor je bellen? Hier, ik zal eerst die fiets eens van je af tillen. ’

Hij legt onder het praten een hand op mijn arm en hij troost me, stelt me gerust, schijnt oprecht bezorgd. Dit is niet iets wat je verwacht in New York (de vriendelijkheid, niet het ongeluk). Voorzichtig haalt hij mijn linkervoet uit de clip, mijn rechter was er op een of andere manier tijdens de val uitgeschoten, en tilt de fiets van mijn heup af. Hij doet het snel. We staan midden op Sixth Avenue en het lijkt of we elk moment overreden kunnen worden. Hij steekt me een hand toe en die pak ik beet. ‘Laat eens zien of je kunt lopen, ’ zegt hij.

Als ik sta zie ik minstens tien koeriers naast en voor de plek staan waar ik gevallen ben. Er staan er drie het verkeer te regelen en een grote Rastaman heeft de Pakistaanse taxichauffeur met zijn lichaam naar de kant van de weg gedwongen. Hij staat nog steeds te schreeuwen: ‘Jij blijft hier staan, kankerlijer. Hier blijven! ’ Hij kijkt naar mij, ziet me aan de arm van mijn redder lopen en zegt op vriendelijker toon: ‘Alles goed?

Ik heb het allemaal zien gebeuren. We kunnen de politie erbij halen. Deze vent heeft je achterwiel geraakt - hij heeft je geschept. ’

De Rastaman is behoorlijk opgefokt. Volgens mij heeft hij bijbedoelingen. Ik ben van slag en mijn heup doet zeer. Er drupt bloed van mijn elleboog af en als ik hem omhoog steek zie ik dat ik een schaafplek heb op mijn onderarm. De taxichauffeur schudt zijn hoofd en zegt: ‘Ik weet niet waar hij het over heeft, ik heb niks gedaan, ik heb haar niet geraakt! ’

En eerlijk gezegd weet ik niet of hij me wel heeft geraakt, het ging allemaal zo snel. Rastaman zit nu op de taxi om hem op zijn plek te houden. Een tweede koerier heeft mijn fiets opgeraapt en er staat een hele zwerm om me heen te vragen: ‘Gaat het? Moet er een dokter komen? Ziekenhuis? Zeker weten? ’

Ik loop, maar mijn heup doet verhipte zeer. Ik denk dat ik mijn lies heb verrekt. ‘Ik weet niet wat er is gebeurd, ’ zeg ik. ‘Ik moet naar mijn werk. ’ Het enige waar ik me druk om maak is dat ik te laat zal komen. Het komt niet eens in me op dat ik alleen maar zo over mijn stuur kan zijn geslagen als ik ben geschept. Die vent moet me wel hebben geraakt.

‘Zeker weten? ’ zegt Rastaman. ‘Weet je zeker dat het goed gaat? Want ik heb alles gezien. Die vent heeft je achterwiel geraakt en daardoor vloog je over de kop. Ben je verzekerd, meisje? ’

Ik knik. De jongen zet mijn fiets tegen een lantaarnpaal en vraagt: ‘Weet je zeker dat het goed gaat? ’

Ik knik nogmaals, maar lopen zonder steun doet zeer.

‘Oké, dan ga ik ervandoor. Dit is mijn pieper als je een getuige nodig hebt of zo. ’ Hij geeft me zijn kaartje, stapt op zijn fiets en rijdt weg.

De andere koeriers verspreiden zich. De Rastaman komt met tegenzin van de motorkap van de taxi af en de taxichauffeur knikt naar me en zegt: ‘Dank u wel, juffrouw, dank u wel, ’ voordat hij weg rijdt.

Als ik weer op mijn fiets zit merk ik dat trappen minder zeer doet dan lopen. Wat mijn werk aangaat had ik net op tijd kunnen komen en kom ik nu te laat. Veel te laat. Dat is een erezaak voor mij. Ik moet op tijd komen. En vanwege Noel niet te vergeten, die dit waarschijnlijk op zijn lijstje ‘Waarom ik Layla niet laat sauteren’ zet.

Ik hink met de fiets naar de voordeur van het restaurant en hijs hem dan langzaam op mijn schouder. Dat doet zeer. Met de fiets rechts, grijp ik met links de trapleuning naar de kleedruimte. Als ik die betreed staan Benny en Joaquin, de Colombiaanse broodjongens, er in hun Calvin Klein ondergoed. ‘Whooo, wat heb ik nou aan mijn fiets hangen, ’ zegt Benny.

Ik zet de fiets langzaam neer, keten hem aan een buis en doe mijn rugzak af.

‘O lieve Jeeezaaas, wat is er met jou gebeurd? ’ vraagt Joaquin.

‘Ik heb een ongeluk gehad. ’

‘God, moet je je elleboog zien, mammie. Ik ga de verbanddoos halen. ’ Benny trekt vlot zijn broek aan en rent zonder shirt aan de kamer uit.

‘Moet je hem nou zien? Uitslover! ’ roept Joaquin hem achterna. ‘Ga jij eens even hier zitten, ’ zegt hij, terwijl hij een klapstoel neerzet en op één knie hurkt, ‘en laat Ho eens even kijken. ’ Hij tilt mijn arm op, buigt de elleboog en draait hem langzaam om, waardoor bloed en straatvuil in beeld komen. ‘Dat moeten we even schoonmaken. Kom mee, ’ zegt hij, terwijl hij opstaat. ‘Sla je goeie arm om mijn nek, dan breng ik je naar de wc. ’

‘Het gaat wel, Joaquin. Ik red het wel in mijn eentje. ’

‘Zeker weten? Ik heb getraind, ’ zegt hij en spant om de beurt de biceps aan van zijn uitgestrekte armen. ‘Spring er maar op! Ik draag je er wel heen. ’

‘Nee, dank je, ’ zeg ik en sta zelf op. ‘Heus. ’ Als ik de eerste stap zet ontsnapt me een kort en hevig aaah van de pijn en

snel steekt Joaquin zijn hoofd onder mijn arm.

‘Nou hou je je mond. ’

Samen hobbelen we naar het toilet waar Joaquin mijn elleboog en knie met desinfecterende zeep wast. Benny verschijnt met de verbanddoos bij de deur. ‘Laat eens zien? ’ zegt hij, doet hem open en draait de rode dop van een fles Bacitracin. ‘Eerst een beetje van dit, ’ zegt hij, terwijl hij het spul over de bebloede plekken spuit, ‘dan deppen we het droog met een schoon gaasje en zorgen ervoor dat er niks in achterblijft. ’ Hij blaast eerst op mijn elleboog, vervolgens op mijn knie en doet er dan Neosporin op en tenslotte een stuk of wat pleisters om alle wondjes af te dekken. ‘Dat moet genoeg zijn. ’

‘Bedankt, jongens, ’ zeg ik. Deels vind ik het fijn om zo verzorgd te worden. Deels voel ik me ook beroerd en beschaamd. Ik wil niet gewond overkomen in de keuken. Ik wil sterk en onbevreesd lijken, alsof ik na een aanrijding door een taxi op Sixth Avenue gewoon doorga. Maar eerlijk gezegd voel ik me slap, kwetsbaar, en kan ik elk moment in huilen uitbarsten. Aangereden worden door een taxi, dat had ik vast verdiend. Voor alles is een reden.

Als ik helemaal alleen in mijn boxer in de kleedruimte sta, zie ik een grote beurse plek boven aan mijn dij. ‘Dat had ik nou net nodig, ’ denk ik. ‘Iets om mijn kont te accentueren. ’

De keuken is een rechthoek met roestvrijstalen werkbladen en koelkasten. Er staan stapels witte borden in een rek middenin. Als je door de deur komt staan de grill en de vaatwasser achterin tegenover de sauteerplek. Ze zijn allebei voorzien van gaspitten en ovens, wat erop ncerkomt dat de grill- en sauteerkoks tegenover elkaar staan te werken. Bij de deur staat een stalen tafel voor het opmaken van de borden, naast de nagerechtvriezer, salamander (een apparaat om snel korst-

jes mee te maken) en tegenover een station voor koude voorafjes. Dat laatstgenoemde stuk is de plek waar Pablo en ik werken. Een doorgeefluik bij de warme keuken biedt uitzicht op de eetzaal en de bar - een open ruimte die zo klein is dat je die twee nauwelijks kunt onderscheiden. Zodoende is de sfeer ondanks de drie sterren die Tacoma een week of drie geleden van de Times kreeg meer die van Benny’s Burrito’s dan die van Chanterelle. Dat voorafje van poussin met chilipepersaus waar je vijftien pop voor moet neerleggen wordt begeleid door keiharde Blues Traveler.

‘Je bent te laat! ’ zegt Noel als ik de keuken binnen strompel.

‘Sorry, ’ zeg ik, ‘het zal niet meer gebeuren. ’

Om bij mijn werkplek te komen moet ik Noel voorbij hinken en houdt daarbij mijn kont pijnlijk ingetrokken om niet tegen hem aan te schuren.

‘Wilde nacht? ’ vraagt hij uit zijn mondhoek.

Ik haal mijn messen tevoorschijn en ik beweeg kennelijk in slow motion, want veel luider dan eerst zegt hij: ‘Ik zei dat je laat bent, Layla! Doe er eens een schepje bovenop! ’

Ik reageer niet, maar mijn ogen worden vochtig. Ik zal niet huilen. Ik blijf overeind. Pablo, die uien stond te snijden met een nat stuk keukenpapier onder zijn kin om zich niet onder te snotteren, komt naast me staan en vraagt: 'Qué te pasó?

Tuve un accidente. '

‘Estás bien?.

'Bastante', zeg ik en probeer te glimlachen. Ik leg mijn messen op volgorde - aardappelschilmes, vismes, koksmes - trek een aanzetstaal tevoorschijn en begin te slijpen. Ik vond koks altijd zo stoer als ze messen stonden te slijpen en het heeft me even gekost om die vlotte op-en-neer-heen-en-weer-bewe-ging onder de knie te krijgen, maar dat is gelukt. Nu kan ik doen alsof ik een echte bink ben. Ik maak een boel snelle metalen schraapgeluiden, herwin mijn kalmte, begin geconcentreerd te raken, fantaseer over alles wat ik Noel met een echt

goed geslepen mes zou kunnen aandoen en dan valt mijn oog op die nieuwe jongen.

Hij heet Danny O’Shaughnessy en Noel heeft hem in dienst genomen voor de sauté. Ik haat hem op het eerste gezicht en niet alleen omdat ik voorbestemd ben om iedereen te haten die in mijn plaats aan de sauté komt werken.

Deze jongen met zijn rode gezicht en zijn blonde stekeltjes loopt - of stuitert, kan ik beter zeggen - de keuken op de ballen van zijn voeten binnen met een blik in zijn ogen alsof hij net bal nummer acht heeft opgesnoven. Ik bedoel, zijn handen trillen en hij heeft het zweet op zijn voorhoofd staan, wat witte klodders in zijn mondhoeken en zo’n ‘ik ben een ontzettende eikel-glimlach op zijn smoelwerk. En dan heeft hij bovendien een ongelooflijk lelijke steenpuist in zijn nek, vlak boven het verblindend witte boordje van zijn chefsbuis.

En Noel, meneertje ‘Ik weet de besten er uit te pikken’, meneertje ‘Ik heb liever een cokesnuivende ontsnapte gevangene aan mijn sauté werken dan een of ander bijdehand wijf’, is zo verrukt met mijn teleurstelling (die inmiddels zo goed voelbaar is dat Pablo zijn hand op mijn arm legt en zegt: ‘No te preocupes’), dat ik me nauwelijks kan inhouden om mijn supergrote pepermolen in zijn reet te steken.

Uiteraard leidt al die spanning niet tot een goeie avond. Het is, zoals gebruikelijk, heet in de keuken, een graadje of vijfendertig, en de eerste bestellingen komen binnen. Ik heb mijn broekspijpen tot aan mijn knieën opgerold en een blauwe bandana om mijn hoofd geknoopt. Pablo heeft een emmer ijs voor ons klaargezet met een handdoek erin om onze gezichten mee af te vegen.

O’Shaughnessy komt vaardig over maar maakt naar mijn idee wat te veel kabaal als hij pannen op het fornuis zet of de ovendeur dichtgooit. Hij doet het erom, probeert te laten zien dat hij door de wol geverfd is. Maar naar mijn idee is iemand die overdreven bewegingen of kabaal maakt iemand die zich

niet kan beheersen. Tuurlijk, het is best om wat met ovendeurtjes te knallen als het een gekkenhuis is, maar als het zo tam is? Het is theater, een trucje waar iedereen in de keuken (behalve Noel, kennelijk) dwars doorheen kijkt.

Pablo, die niet snel ergens iets van zegt, mompelt zachtjes wat hij ervan vindt. 'Maricón, pinche rubio. Sabes? El es de Chi-apas, ' zegt hij en glimlacht stiekem, Javier komt uit Chiapas en op een of andere manier is het de ultieme belediging geworden om te zeggen dat iemand daarvandaan komt.

Er beginnen bestellingen binnen te komen en doorgaans is Noel degene die ze verdeelt, maar hij is eventjes de keuken uit, dus scheurt nu de nieuwe het bonnetje af en roept: ‘Vuurterrine! Twee gemengde salade! Eén geitenkaas! Een caesar! ’ En dan (en Pablo, Javier en ik geloven onze oren nauwelijks): ‘Andale, vite! Vite!'

Ik brul terug: ‘Vuurterrine! Dos mixtas! Eén geit, één caesar! ’ Pablo en ik werken in stilte, gooien verschillende soorten sla in grote zilveren kommen, besprenkelen die met zout, peper, kruiden en vinaigrette, leggen drie driehoeken zwartebo-nenschotel op een vuurvast bord en gooien die onder de salamander. ‘Eén eend! Twee rib-eye! Eén zalm! Oké! ’

Javier brult terug: 'Dos rib\’

Maar de eend en de zalm zijn voor O’Shaughnessy, dus die herhaalt hij niet. Noel keert terug in de keuken. Het is nog rustig, maar het is vrijdagavond, dit is nog maar een opwarmertje. De keuken zal snel een jachtige toestand zijn vol grillen, sauteren, keren en kantelen.

De bestellingen blijven binnendruppelen. Noel verdeelt en geeft de schotel de Pollocktoets. O’Shaughnessy raakt ondanks het slaan met de deurtjes en knallen met de pannen achter, dus springt Noel bij en beginnen ze als twee soldaten die elkaar in de rug dekken aan de sautédans. Noel doet de rode snapper en vleet terwijl O’Shaughnessy zijn uiterste best lijkt te doen om de eend met kersjes op sap af te maken. Dit is

geen goed teken, maar vooruit, het is zijn eerste avond. Ik ben bijna bereid hem het voordeel van de twijfel te gunnen.

Noel is net zijn visgerecht gaan opmaken als O’Shaughnes-sy een paar hupjes maakt en zegt: ‘Moet pissen, ’ en de keuken uit sprint, de eetzaal door naar de toiletten, die in het zicht zijn van de gasten. Dit is helemaal mis.

Als O’Shaughnessy terugkeert in de keuken, lijkt hij aangesterkt. Ik kan zweren dat Noel de pest in heeft, maar ik weet ook dat hij te trots is om na één avond te erkennen dat hij zich heeft vergist. Zelfs nadat hij de sauté moest overnemen toen O’Shaughnessy zijn neus ging poederen. Het is nooit een goeie zaak als Noel moet koken.

Pablo en ik doen het een beetje rustiger aan nu de hele zaal zijn voorafje op heeft en nu aan het hoofdgerecht zit. Zo meteen komen de desserts en dan gaan we weer. Noel kijkt onze kant op en roept: ‘Hé! Doe dan op zijn minst alsof jullie werken! ’

Hij kijkt mij strak aan. Pablo en ik doen of we het druk hebben, vegen onze smetteloze werkbladen af en controleren onze mise en place. Als de desserts binnenstromen, werken Pablo en ik achter elkaar aan. Ik schep het ijs, hij verwarmt de chocoladesaus en garneert met munt. We zetten de desserts in het luik om af te laten halen terwijl Noel belt. Hij is de hele avond al link op de obers, wat een vrij normale toestand is. Hij heeft de pest aan ze, stuk voor stuk. Vindt ze te langzaam, dat het ze onvoldoende kan schelen om zijn creaties in recordtijd op tafel te hebben. En voor het overgrote deel is zijn toorn gerechtvaardigd. De meeste obers en serveersters zijn werkloze acteurs, ansichtkaartfotomodellen, muzikanten die het geen flikker kan schelen of de fazant krokant vanbuiten is en zacht vanbinnen als hij bij de klant komt.

Als Sam, de rocker uit Tennessee met de Elviskuif eindelijk bij het luik verschijnt en sorbetflutes bij elkaar graait, schreeuwt Noel als een sergeant-majoor met zijn gezicht vlak

naast hem: ‘Wil je ze godverdomme een plasje fruit bezorgen? Betalen ze daar tien pop per bolletje voor, zakkenwasser? ’ verwacht ik zo’n beetje dat hij zal zeggen: ‘Plat op je buik en vijftig keer opdrukken, waardeloze lul! ’ Maar Noel scheldt meestal efficiënt. Hij heeft geloof ik niet graag dat anderen hem uit zijn dak zien gaan.

Net als Tennessee zich omdraait om weg te lopen met de sorbet, rukt Noel aan het rugpand van de smoking van zijn ober en brult: ‘Waar is goddomme de munt, Layla? ’ Hij houdt een champagneglas op waarin een prachtige berg bolletjes mango-, citroen- en aardbeienijs ligt. Er ligt geen munt bovenop. En hoewel ik zeker weet dat Noel heeft gezien dat Pablo de munt vanavond doet, rekent hij het mij aan. Hij probeert zijn illegale immigranten tevreden te houden-weet dat hij daar goed mee zit. Het zijn harde werkers en de meesten onderhouden complete gezinnen in Mexico, Guatemala en El Salvador van minder dan waar ik de huur amper van kan opbrengen. Ik zwiep de koelkast open, steek mijn hand in de muntbak en trek er een volmaakt takje met drie blaadjes uit. Noel staat me dodelijke blikken toe te werpen, zo van Hoe heb je dit kunnen laten gebeuren? Terwijl ik de munt boven op de sorbet leg, zegt hij: ‘Sauté, hè? ’ En grinnikt.

Pablo kijkt schaapachtig. Als ik terugloop naar ons werkblad, zegt hij: ‘Sorry Layla. ’ En slaat een paar keer met zijn vuist tegen zijn voorhoofd om zijn ontzetting aan te geven.

Ik zeg dat hij het zich niet moet aantrekken, het had me moeten opvallen. Hij dekt mij trouwens voortdurend en dat zou ik voor hem ook altijd doen. Ik werk graag met Pablo. Hij is zwijgzaam, snel en behandelt me respectvol, wat heel verfrissend is. Zijn bijnaam luidt Ratón en zijn dikke zwarte haar groeit zo snel dat hij het om de week moet knippen. Hij is mager en een meter vijfenvijftig, maar door dat haar is hij minstens een zestig. Pablo maakt vrijwel nooit fouten. Hij is er eentje die voor mij moet komen werken als ik ooit een eigen tent krijg.

Na het muntincident is Noel op het oorlogspad. Hij is pissig dat die nieuwe gozer ieder halfuur lijntjes stofzuigert in de toiletten en er met de minuut woester uit gaat zien. Hij heeft de pest in dat hij zo weinig kijk op mensen heeft en dat we daar allemaal getuige van zijn. De bestellingen voor de desserts komen snel, haastig binnen, en Noel blaft: ‘Drie sorbets! Twee bolletjes kaneel! Drie saus! Vier fruit! En ik heb drie pe-tits fours nodig! Geen gekloot nou! Ze zijn voor Oscars vrienden! ’

Oscar is de eigenaar - een heel aardige vent. Neemt het niet zo nauw met de wet, en je weet niet of alles waar is wat je over corpsballen hoort, maar tegen mij is hij altijd erg aardig. Klein van stuk, met Warholhaar en een Clark Kent-bril houdt hij meestal zitting in de bar. Ik kom de deur niet uit zonder dat hij me dwingt tot een paar glazen Patrón.

Pablo en ik werken eensgezind - we hebben van tevoren afgesproken wie wat op de borden legt en hebben de benodigde glazen, schalen en borden verzameld. We knijpen spoortjes chocoladesaus uit een fles, scheppen bolletjes sorbet- en roomijs, verwarmde chocoladelava’s... Het gevoel dat je met iemand kunt opschieten als je onder vuur ligt en je redt het, laat zich nergens mee vergelijken. Noel staat maar op uitglij-ers, foutjes te loeren.

Per twee dragen we borden, schotels en glazen naar het luik en de obers halen ze af. Als ik het laatste bord heb weggezet zie ik dat een van de punten van de stervormige chocoladekoek-jes ontbreekt. Noel graait het bord uit het luik en duwt het pal onder mijn neus. ‘Wat klopt er niet aan dit verrekte plaatje? ’

Ik ben er al mee bezig, ruk de koektrommel van de plank en zoek er een volmaakt vijfjpuntige ster uit. Noel heeft iets zennerigs met oneven getallen — even dingen serveren brengt ongeluk. Die sterkoekjes zijn net rijstpapier. Ze breken al als je ernaar kijkt. Vreemd, want ik zou hebben gezworen dat alle punten eraan zaten toen ik hem erop legde. Ik hoor een klap

en kijk naar de muur boven Javiers hoofd achter de grill. Er druipt kaneelijs en munt langs de witte tegeltjes. ‘Zorg voor een nieuwe! ’ blaft Noel.

Pablo schept als een dolle kaneelbolletjes terwijl ik drie sterrenkoekjes klaarleg - twee reserves voor het geval de eerste breekt. Ik spriets er keurig chocolade overheen, vlij het koekje en de munt er zorgvuldig op, heel voorzichtig, en draag de schotel naar het luik terwijl ik ieder oogcontact met Noel vermijd. O’Shaughnessy hangt zijn zweterige rode gezicht erboven alsof hij zich ervan wil overtuigen dat we het goed doen, en de steenpuist in zijn nek kijkt me als een boos rood oog aan. Ik ruik chocolade aan zijn adem.

‘Qava? vraag ik sarcastisch.

‘Ik weet niet, die bolletjes ijs zouden wel wat dichter tegen elkaar aan mogen liggen, ’ zegt hij, met een ernstige blik alsof hij het meent.

Noel giechelt, wat me oplucht, want dat betekent dat het wat hem betreft in orde is, maar ik sta op knappen. Ik kan het niet hebben dat dat cokesnuivende groentje me de les leest. ‘Ja, ’ zeg ik, ‘als kloten. We zouden dit gerecht naar jou kunnen vernoemen. ’ Javier en Pablo lachen. Ze spreken niet goed Engels, maar ze begrijpen veel, zeker als het over ballen gaat.

Noel kan er niet om lachen. Hij wil dolgraag dat die gozer goed uit de verf komt. ‘Herhaal dat eens? ’ vraagt hij.

‘Nee, ’ zeg ik zachtjes, want ik wil hem niet nog kwaaier maken dan hij al is.

‘Nou, dan kan je je grote bek misschien beter houden. ’ De hele keuken zwijgt. Noel heeft de grens overschreden dat de ijzervreters scheidt van de klootzakken en het publieke pak op mijn lazer doet zeer. Ik krijg rode blosjes op mijn wangen en mijn onderlip begint aan die pathetische prehuilbibber. Er is de laatste tijd weinig voor nodig. Ik heb Noel sommige jongens horen uitkafferen en die schijnen dat zorgeloos van zich af te laten glijden. Ik heb een probleem. Ik vat het persoonlijk

op. Als ik wat meer durfde te vertrouwen op mezelf en mijn capaciteiten... Nou, het is hier in de keuken wel op eieren lopen. Je moet een hele hoop ellende kunnen verdragen, maar ondertussen moet je zorgvuldig de momenten kiezen waarop je het terugdoet. Wacht tot de chef in een goed humeur is en raak geen tere plekken. De kern van de zaak is dat Noel aanbeden wil worden en je hem niet in twijfel mag trekken of bespotten. Dat komt slecht over en hij moet de leiding houden. Dat begrijp ik wel. Maar ik hoef het niet fijn te vinden.

De keuken gaat bijna dicht, dus kan ik het wel een beetje aandikken. Ik moet even naar buiten om mijn hart te luchten. Ik doe mijn schort af en wil de deur uit stormen, maar mijn lies weerhoudt me al snel. Stormen is onmogelijk, dus Quasimodo ik naar buiten en ga richting Queensboro Bridge. Hoe veel beroerder kan het nog worden? vraag ik me af. Misschien moet ik gewoon ongesteld worden, maar ik heb het gevoel dat ik volslagen psychotisch ben. Mijn slapen zijn pijnlijk. Er biggelen hete tranen over mijn wangen en alle spanning van de hele avond komt naar buiten. ‘Het is goed, het valt wel mee, ’ mompel ik in een poging alles te relativeren. ‘Het was maar een toetje. ’ Dan komt de geur van chocola in Danny’s adem bij me boven. Die zakkerige klootzak.

Ik passeer mensen, beseffend hoe ik er zo hinkend in mezelf mompelend bijloop, met een bandana om, zwarte muilen aan, een bakkersbroek en een smerige witte koksbuis. De avondlucht heeft iets koels en fris en ik ben zo heet en zweterig dat dat prettig aanvoelt. ‘Je moet harder worden, laat het van je afglijden, ’ zeg ik. ‘Laat die klootzak je er niet onder krijgen. En wat er ook gebeurt, zorg dat hij je niet ziet huilen. ’

Second Avenue is verlaten en ik zie de tram over de East River naar Roosevelt Island rijden. Terwijl ik Sixtieth Street in westelijke richting afloop zie ik dat ik langs een gesticht loop en schiet in de lach. Mark Allen, de chef van Mixed Grill, loopt naar de Subway Bar. In de plaatselijke keukens staat hij

erom bekend dat hij na sluitingstijd op kroegentocht gaat, hier een biertje pakt en daar een glaasje whisky of twee. Ik wil niet dat hij me ziet. Hij behandelt me altijd vriendelijk, maar voor mijn gevoel is dat omdat hij aanvoelt dat ik niet voor hem zou willen werken. Hij kan zich zijn fatsoenlijke gedrag permitteren. Ik maak rechtsomkeert, steek de straat over en keer terug naar Tacoma. Met de onderkant van mijn buis veeg ik mijn gezicht af en snuit mijn neus er voor de zekerheid ook maar in.

Terug in de keuken ben ik evenwichtig. Noel is weg en de jongens rommelen in hun messenbakjes, Javiers koksmes is zoek en Pablo gelooft dat hij heeft gezien dat O’Shaughnessy het in de zijne stopte.

Nadat we de keuken met keukenpapier en Formule 409 hebben schoongeveegd ga ik met Gustav, de sauteerjongen van Perla, hiernaast, aan de bar zitten. Oscar is eigenaar van beide restaurants en we delen de koelkasten in de kelder en de koude keuken zodat Gustav en ik elkaar vaak zien. Soms doet hij zelfs de sauté voor de lunch van Tacoma.

Dina staat vanavond achter de tap en laat ons nieuwe mar-geritarecepten proeven. Ik mag Dina wel. Ze is altijd aardig en niet zo vol van zichzelf. Ze ziet er een beetje uit als Cher vroeger, zonnebankbruin en erg bloot. Ik moet toegeven dat die zontatoe rond haar navel er tof uitziet.

Als Gustav iets zegt klinkt hij als Arnold Schwarzenegger. ‘Zo, ah, Layla, wie heeft er vanavond in je mesclun gepist, hè? ’

Kan hij zien dat ik heb gehuild? ‘Niemand, ’ zeg ik met een pruillipje.

‘Kom, schatje, ik zie het toch aan je als je iets mankeert. Ben je ongesteld? Ah? ’ Zo gaat dat met Gustav. Het kost hem geen moeite de biologische omstandigheden erbij te halen.

‘Misschien. ’

‘Hé, Dina, een margerita voor mijn menstruerende vrien-

dinnetje, hier. ’ Gustav moet er zelf om lachen. ‘Heb je zin om high te worden? ’ vraagt hij en klopt op het open zakje van zijn koksbuis.

‘Oké. ’ Ik heb geen zin om te praten, ik wil alleen aan de bar zitten en kalmpjes van mijn drankje nippen, misschien een paar trekjes nemen van Gustavs joint, op mijn fiets stappen en thuis proberen te komen.

‘Kom op. Hier vrolijk je van op. Ik beloof het je. ’

Ik laat mijn nauwelijks aangeraakte drankje op zijn rode viltje met rodepepermotief staan en volg Gustav naar buiten.

Ik ben nooit op Gustav gevallen ook al is hij op een Oostenrijkse jodelmanier een behoorlijk knappe man - aüetisch, met blond haar, blauwe ogen, een stoere kaaklijn. Hij skate naar zijn werk en soms fietsen we samen een eind over de George Washington Bridge. We zijn bevriend geraakt. Hij is veertig, kookt al sinds zijn veertiende en kent de keuken als zijn broekzak. Terwijl ik, ook al heb ik al drie keukens achter de rug, nog steeds een novice ben. Ik moet nog steeds investeren in mezelf, en ik weet niet hoe lang ik dat nog volhoud.

Gustav geeft me graag tips en dat ergert me soms. Het gaat zo van ja, ja, ik weet dat je de wortel naar je toe moet schillen en niet van je af, ‘als een huisvrouw’, maar ik doe het toch liever op mijn eigen manier. En trouwens, wat maakt het eigenlijk uit? Qua tijd maakt het niks uit, dus wat geeft het? Het punt is dat je in de keuken in stijl moet blijven. Je moet tonen dat je weet hoe dingen horen. Maar‘hoe dingen horen’ kan in de keuken iets heel subjectiefs zijn.

Ik loop langzaam de straat uit, maar Gustav schijnt er geen acht op te slaan. Hij is te druk bezig met het zoeken van de juiste plek om de brand in zijn joint te jagen. Hij loopt naar een schaduwrijke portiek, kijkt om zich heen of er niemand aankomt en haalt dan de joint tevoorschijn. We staan vlak naast Thai Palace, waar Gustav de gastvrouw tussen de klam-

me lappen heeft proberen te krijgen. ‘Ik ga met haar trouwen, ’ zegt hij, knikkend naar Thai Palace en rook uitblazend.

‘Je hebt nog niet eens kennis met haar gemaakt, ’ zeg ik terwijl ik het uiteinde van de joint tussen duim en wijsvinger neem en hem naar mijn lippen breng.

‘Ze heet Gem, ’ zegt Gustav en kijkt toe als ik inhaleer. ‘Hé, vriendin-eh, je moet die joint niet Bogarten. ’ Hij heeft de neiging zijn woorden met ‘eh’ te besluiten.

‘Waar heb je die geleerd? ’ vraag ik geamuseerd als ik hem een amerikanisme hoor gebruiken.

Hij haalt zijn schouders op. ‘Geen idee. Jij? Luister, ga je me nog vertellen wat eraan mankeert? Of heb je gewoon de vlag uithangen? ’

Deels wil ik het er niet over hebben. Deels verlang ik naar Gustavs reactie - bezorgdheid, shock, boosheid. ‘Nou, eerst werd ik op weg naar mijn werk door een taxi aangereden. ’ ‘Nah!, ’ zegt hij, alsof hij nog nooit iets ergers heeft gehoord. ‘Je bent aangereden door een taxi? ’

‘Ik sloeg over de kop. Dat was niet leuk. ’

‘Alles in orde? ’ vraagt hij en legt een hand op mijn arm. Hij komt dichterbij en zegt: ‘Laat je pupillen eens zien. ’

‘Wat hebben mijn pupillen ermee te maken? ’ Hij heeft mijn hoofd gekanteld om in mijn ogen te kunnen kijken, zijn gezicht op twee centimeter van het mijne. Hij kan niks zien en sleurt me daarom aan mijn arm naar een lantaarnpaal waar hij beter zicht heeft.

‘Aaah, ’ zeg ik, omdat het pijnlijk is om een kant op te worden getrokken waarop ik niet had gerekend.

‘Ben je in orde? Jezus, wat mankeert je toch? ’ Het is of hij tegelijk van streek en bezorgd is. Hij wil een of andere diagnose voor me stellen. Waarom hebben Europeanen altijd een of andere medische kennis waarvan wij niks afweten? Hij houdt mijn ooglid met zijn duim open en kijkt langdurig.

‘Nou? ’vraag ik.

‘Je overleeft het wel, ’ zegt hij, doet een stap achteruit en loopt naar de portiek.

Hij steekt de joint weer aan en neemt een paar trekjes om hem aan de gang te krijgen voordat hij hem weer aan mij geeft. Ik neem een flinke hijs en houd de rook een paar tellen in mijn longen alvorens uit te ademen. We staan een paar minuten te zwijgen met zijn tweeën.

‘D’r is een nieuwe gozer komen sauteren, vanavond, ’ zeg ik.

‘Die hufter, ’ zegt hij, doelend op Noel. ‘Heeft hij jou dat niet beloofd? ’

‘Niet echt. ’

‘Je moet gaan sauteren, anders neemt niemand je serieus. ’

‘Bedankt voor de tip. ’

‘Hé wijffie, sauteren is je van het. Zodra je sauteert kun je gaan klimmen. ’

‘Gustav, ’ zeg ik getergd, ‘vertel me eens wat nieuws. ’ Dat brengt hem tot zwijgen. ‘Hoe komt het dan dat jij nog geen chef bent? ’ vraag ik.

‘Wil geen chef worden - te veel werk. En trouwens, ik ben nog niet legaal - ze nemen me toch niet in dienst zolang ik geen verblijfsvergunning heb. Ik doe mee aan de loterij voor verblijfsvergunningen, wist je dat? ’

‘Bestaat er een loterij voor verblijfsvergunningen? ’

‘Jaaa. En ik zal je nog wat vertellen: ik ga hem winnen. ’

Ik sper mijn ogen open en knik, zo van ‘Kan mij het schelen, het zou kunnen’.

Ik voel de joint aankomen. ‘Hé, toon me je liefde, ’ zeg ik en steek mijn duim en wijsvinger uit.

‘Schatje, je kan zoveel liefde krijgen als je wil, ’ zegt hij en grijpt met iets meer zin dan ik op het moment kan verdragen naar mijn kont en laat dan snel los en zegt: ‘Oooo, sorry, niet aan gedacht. ’

Ik zou me gekwetst kunnen tonen als Gustav mijn kont

grijpt of tegen mijn been oprijdt, maar dat werkt tegen me. Zo zit hij in elkaar en ik laat me er niet door kwetsen. Deed ik dat wel, dan waren we geen vrienden. Hij is high en ik laat het zo. Ik richt mijn hoofd op om te inhaleren en als ik het naar rechts draai zie ik Danny O’Shaughnessy Perla uitkomen. ‘Dat is hem, ’ zeg ik. ‘Die gozer daar. ’

‘En wat wil je dat ik met hem doe? Een trap voor zijn hol geven? ’

‘Om te beginnen. Ik zweer het je, Gustav, die vent heeft heel de dienst lopen stofzuigeren. We denken dat hij Javiers mes heeft gejat. ’

Bij die woorden schiet Gustav overeind. ‘Meen je niet? Heeft hij Javiers mes gejat? ’

‘Sjjj. Hij komt deze kant op. ’

‘Dacht je nou echt dat het mij wat kan schelen of hij me hoort of niet? ’

‘Alsjeblieft, Gustav, ik moet met die vent werken. ’

‘Dan vind je het vast niet erg als ik een kleine hoeheettut-ookweer? Lichaamsholteninspectie pleeg-eh? ’

Ik begin te grinniken. ‘Denk je dat hij dat mes daar verstopt heeft? ’

‘Hé, je hebt mensen die dat lekker vinden. ’

‘Kom op, ’ zeg ik, ‘laten we naar binnen gaan, ik krijg het koud. ’

‘Het is een hufter, dat is duidelijk - ik zie het aan zijn smoelwerk. Weet je hoeveel uur Javier moet werken om zijn eigen koksmes te kunnen betalen? En deze zakkenwasser, ’ zegt hij op het moment dat Danny op twee passen afstand is.

‘Da’s mijn naam, gebruik hem niet ijdel. ’ Danny glimlacht zoals iemand glimlacht die niets te verliezen heeft. Hij heeft zijn koksbuis verruild voor een broek en colbertje. Ik vraag me af hoe een sauteerder zich zulke fraaie kleren kan permitteren. Hij heeft zijn messen bij zich in een roodmetalen gereedschapskist met een groot slot erop.

‘Danny, dit is Gustav, ’ zeg ik in een poging om aardig te doen. De kennismaking lijkt Gustav mild te stemmen, want hij kijkt naar Danny, steekt zijn hand uit en zegt: ‘Hé, aangename kennismaking. ’

Danny’s ogen lijken door zijn hoofd te tollen. Hij wiegt van de ene kant naar de andere, veegt snel achtereen de punt van zijn neus en zijn mondhoeken schoon. ‘Ik hoop niet dat ik me vergis, ’ zegt hij, ‘maar ving ik niet een vleugje op van de machtige marihuana? Ik zou wel wat dempende invloed kunnen gebruiken. ’

‘Neu, ’ zegt Gustav. Met zijn hand op mijn schouder zegt hij: ‘Layla en ik hadden het net over messen. Zij zweert bij haar Sabatier, maar volgens mij gaat er niets boven een Wusthof. Wat voor merk heb jij? ’

Danny schijnt door de vraag allerminst in verlegenheid gebracht. ‘Ik gebruik allerlei merken. Mijn lievelingsmes is een merkloos kartelmes dat ik bij J. B. Prince koop - ongeveer tien dollar. ’

‘Heus? ’ vraagt Gustav, ‘gebruik je dat als koksmes? ’

‘O, ik heb verschillende koksmessen. ’

‘Ha, ’ zegt Gustav op een toontje dat betekent ‘Meen je dat? ’ En daarmee valt het gesprek stil.

‘Hé, Layla, sorry voor die grote bek die ik je daarbinnen gaf vanavond, je weet hoe dat gaat. ’

‘Ik weet niet hoe dat gaat, ’ zegt Gustav.

‘Nou, dan werk je niet in een keuken, ’ zegt Danny in een poging kameraadschappelijk tegen mij te doen. Hij heeft geen idee dat Gustav hem onder het aanrecht kan koken.

‘Niet? ’

‘Wel? ’

‘Ik dacht het wel. ’

‘Sorry. Dan weet je vast wel waar ik het over heb. ’

‘Je bedoelt dat een groentje met een kop vol watten een grote bek opzet tijdens de dienst? ’

Danny begint te lachen, maar niet alsof hij bang is. Meer alsof Gustav het leukste zegt dat hij ooit heeft gehoord. In het licht van de lantaarnpaal ziet zijn boze rode steenpuist eruit alsof hij eraan heeft lopen knoeien.

‘Hé Danny? ’ vraag ik. ‘Heb jij enig idee wat er met die chocoladester was gebeurd? ’

‘O, ja dat spijt me. Ik wilde gewoon even proeven en had nooit verwacht dat Noel zo door zou draaien. Gespannen manneke, of niet? ’

Moet je horen wie het zegt? ‘Hoor eens, als je nog eens iets wilt proeven, vraag dan even, oké? ’

Er komen drie zwarte gozers in wijde broeken en enorme bolstaande Tommy Hilfigerjacks aanlopen. ‘Yo, Danny O! ’ roept er eentje.

‘Hé, Jamal, alles kits, vriend? ’

‘Achter de rits wel, vriend. Bejje d’r klaar voor? ’

‘Reken maar van yes, ’ zegt Danny en vervolgens tegen Gustav en mij: ‘Waar genoegen. Zie je morgen Layla. ’

‘Zie ernaar uit, Danny. ’

‘Ongetwijfeld, ’ zegt hij, klakt met zijn tong en knipoogt.

Ik laat Gustav bij Thai Palace achter en keer terug naar de bar van Tacoma. Halverwege een roze Patrón margerita met ijs en Grand Marnier kom ik tot de conclusie dat ik eigenlijk een ijsje moet eten.

Dina zegt: ‘Hé, wat dacht je van een van die kokosnoot-koekjes voor je kameraad? ’

In de keuken zitten Pablo en Javier op het aanrecht kip te eten en cola te drinken. Pablo zegt: ‘Qué tal, chica? ’

Ik zeg: 'Bien,' en loop naar de ijskast.

Javier vraagt: ‘Necesitas helado para el culo? ' en glimlacht.

Het is een geintje tussen ons. Ik heb hem een keer verteld dat ik van ijs hield en hij vroeg waarom en toen zei ik voor de grap: ‘Voor mijn kont. ’ Dus als hij me nu ijs ziet eten, vraagt

hij elke keer: ‘Necesitas helado para el culo’ en eerlijk gezegd begin ik daar knap genoeg van te krijgen. Niet alleen omdat ik geen zin heb om het met Javier over mijn kont te hebben, maar ook omdat ik de laatste tijd te veel ijs eet en dat aan mijn kont af te zien is. Ik kan er maar niet afblijven. Ik lijk nergens grip op te hebben - mijn werk, mijn ijsconsumptie om over mijn liefdesleven nog maar te zwijgen. Dat heb ik niet meer sinds de kortdurende patissier uit de Jura met de jampotbril. Zag er niet uit als hij appeltaart aan het bakken was, maar veranderde zodra het licht uitging in een ware Don Juan. Hij noemde me zijn ‘Amerikaanse Pransas. ’ Hij kon meesterlijk suikerfiguren maken - hij had prijzen gewonnen met zijn zwanen en subtiele rozen. Die had bijzonder vaardige vingers.

Ik schep een lepel kaneelijs en nog een lepel hazelnoot en verkruimel er een chocoladester boven. Het ijs is zacht geworden doordat de ijskast tijdens de dienst zo vaak open en dicht is geweest. Nu heeft het exact de juiste ietwat zachte samenstelling. Ik meng de wafel door het ijs en ga bij Javier en Pablo op het aanrecht zitten. Met zijn drieën zitten we zwijgend te eten. Soms denk ik dat ik niets anders dan ijs hoef te eten. Het is het beste troostvoer dat er te krijgen is.

We worden gestoord door Dina, die haar hoofd door het doorgeefluik steekt en zegt: ‘Door wie moet ik me hier laten neuken om een kokosnootkoekje te krijgen? ’

‘Sorry, vergeten, ’ zeg ik, spring van het aanrecht en graai de Tupperware koektrommel van de plank. Javier en Pablo zitten hun kippenpootjes af te kluiven en stoten elkaar aan als Beavis en Butthead. Ze zei ‘neuken, ’ huh, huh, huh, huh...

Ik geef haar een dessertbord met drie kokosnootkoekjes erop. Ze houdt er eentje omhoog, kijkt er dromerig naar, bijt er dan in en kauwt langzaam. ‘Dat bedoel ik nou, ’ zegt ze en peutert met haar pink koek uit haar kiezen. ‘Bedankt, Lay. ’

Als ze buiten gehoorsafstand is, zegt Pablo: 'Esta chica es guapa. ’ Javier knikt enthousiast.

‘Vinden jullie Dina aardig? ’ Ze glimlachen allebei en knikken. ‘Pero estás casado pinche, Pablo!

‘No le importa, ’ zegt Javier grijnzend.

Perros, ’ zeg ik.

Jamie slaapt als ik thuiskom. Ik schenk een glas water in en kijk op het kladblokje naast de telefoon of er boodschappen zijn. Er staat: ‘Luister de berichten af. ’

Er is er een van Gustav die me welterusten wenst en zegt dat ik me niet druk moet maken om die zakkenwasser. En eentje van Billy die een feestje geeft op mijn vrije avond en me uitnodigt.

En dan een van Julia. ‘Hallo, liefje, hier je moeder. Ken je me nog? Ik wilde alleen even horen hoe het met je gaat en je vertellen dat mijn programma morgen om negen uur is. Ik weet niet, werk je morgenavond? Nou, je kunt het hoe dan ook opnemen. Het is een goeie, het behoort tot mijn beste werk. Je vindt het vast mooi. Zeg het tegen je vriendinnen hè? ’ -pieeeeppp!

Ik wist dat dat niet de hele boodschap was. Julia heeft de neiging door te gaan. Ik geloof dat ze niet zoveel van antwoordapparaten begrijpt, wat wat mij betreft een enorme zegen is. Zodoende krijgt ze geen contact. Ik denk wel eens dat ze zelfs na de piep nog door blijft praten. Ik heb haar wel dingen horen noemen die ze beweerde te hebben ingesproken en die helemaal nieuw voor mij zijn. Haar scheiding van echtgenoot nummer drie bijvoorbeeld. Een leukerdje trouwens -ging ons met de kerst meenemen naar Aspen tot hij ontdekte dat Julia haar assistent neukte.

Mijn moeder is actrice in een nieuwe serie die Intrigues heet, een soort nachtsoap. Ze is de hele vorige zomer bezig geweest met het draaien van de pilot en ze zijn twee weken geleden pas begonnen met uitzenden. Ze is bang dat het gekraakt zal worden, net als Santa Rosa, de vorige serie waaraan ze meedeed.

Hoewel het al laat is bel ik Billy, want ik weet dat hij nog op zal zijn. Toen we nog studeerden woonde hij niet op de campus, maar in een knus vrijgezellenhok waar we op kussens rondhingen en hasj rookten uit chillums en elkaar tot in de kleine uurtjes psychoanalyseerden. ‘Hallo, schoonheid, ’ zegt hij.

‘Je vleit me enorm. ’

‘Wie moet het doen als ik het niet doe? ’

‘Dat heb je scherp in de gaten, kerel. ’

‘Je komt hè, zondagavond? Want eerlijk gezegd geef ik dit feestje in feite voor jou. ’

‘En waar heb ik die eer aan te danken - of moet ik zeggen, die druk? ’

‘Noem het zoals je wilt, maar je aanstaande man staat een hele kennismaking te wachten. ’

Billy heeft me nog nooit aan iemand gekoppeld, dus is dit nogal een verrassing. ‘Ga je me aan iemand voorstellen? ’

‘Ja, aan je toekomstige echtgenoot. ’ Hij klinkt behoorlijk zelfverzekerd.

‘Het is toch geen homo, hè? ’

‘Oké, ik doe net of ik dat niet heb gehoord. ’

‘Sorry, Billy. Ik had gewoon niet gedacht dat je veel hetero’s kende. ’

‘Ik ken jou toch? ’

‘Wat bedoel je daar in jezusnaam mee? ’

‘Jij bent hetero. ’

‘Niet zo kort door de bocht. ’

‘Ooo, brutale meid, ’ zegt Billy, grinnikend.

‘Denk maar niet dat ik het niet heb overwogen. ’

‘Goeie instelling. Luister, het is een ouwe vriend van de familie met wie ik samenwerk en hij is heel, heel, heel erg in trek. ’

‘Je hebt hem proberen te versieren of niet soms? ’

‘Ik zal me niet verlagen tot het beantwoorden van die vraag, ’ zegt hij. 'Je weet best dat ik je nooit aan iemand zou koppelen met wie ik zelf niet naar bed zou willen. ’

‘Spui de details maar, ’ zeg ik, verveling veinzend omdat ik helaas een tikje te enthousiast begin te worden bij de gedachte dat er een man is, welke man dan ook, aan mijn horizon. Ik sta al heel, heel lang droog.

‘Cijfers? Een vijfentachtig, wat volgens mij de perfecte lengte is voor - wat ben je ook weer, een tweeënzeventig, een vijfenzeventig? ’

‘Een zeventig. Ik hoop dat je die vent niet van alles hebt wijsgemaakt? ’

‘Ik prijs niks aan als ik het niet kan verkopen, schat. ’

Nu legt hij het er dik bovenop en ik moet zeggen, na de avond die ik achter de rug heb, voelt dat prettig aan. Maar ik schijn nooit zomaar complimentjes te kunnen accepteren. Ik moet er altijd iets tegenin brengen als: ‘Ja, die enorme puist op mijn kin is echt heel bijzonder. ’ Of wat ik nu zeg: ‘Heb je mijn kont de laatste tijd wel eens goed bekeken? ’

‘O, doe toch niet zo moeilijk, alsjeblieft. Je hebt een prima kont, en geloof mij maar, als het om konten gaat, ben ik deskundig. Mannen, vrouwen, honden... ik wil er niks meer over horen, oké? ’

‘Ik meen het. Ik ben de afgelopen twee weken een pond of tien aangekomen. ’

‘Nou, doe even kalm met de ijsjes en ga een eindje rennen. Hoor ’ns, ik heb je drie dagen geleden nog gezien en toen zag je er prima uit. ’

‘Prima? ’

‘Fantaaaastisch. Mag ik nu mijn verhaal afmaken? ’

‘Ik weet niet of dit wel zo’n goeie periode is om iemand te leren kennen. Ik ben de situatie niet echt helemaal meester. Je kent dat toch wel van “Je kunt alleen gelukkig zijn met een ander als je gelukkig bent met jezelf”? ’

‘Gelul. Je hebt gewoon een flinke beurt nodig. Dan word je

wel gelukkig met jezelf en geef je die waardering hopelijk door aan meneer Dick Davenport. ’

‘Je loopt me te belazeren, ’ zeg ik lachend. ‘Hij heet geen Dick. ’

‘Die naam heeft zijn moeder hem gegeven. ’

Ik weet het niet met dat ‘Je hebt gewoon een flinke beurt nodig’ gedoe. Het kan je wel even op andere gedachten brengen, maar op lange termijn betekent het meestal preoccupatie, obsessie en last but not least, een verpletterend gebroken hart. Eerlijk gezegd heb ik al zolang geen seks meer gehad dat ik het me niet eens meer kan herinneren. Ik wil verdomme al helemaal niet dat iemand me nu naakt ziet. Maar ik heb een optimistische natuur of misschien heb ik het graag zwaar en kan ik geen weerstand bieden. ‘Ga door. ’

‘Hij heeft donkerbruin haar en blauwe ogen zo groot als schoteltjes. ’

‘Dat is een aantrekkelijk plaatje. Het klinkt alsof het Bambi is, ’ zeg ik en reik naar de stoffige fles Courvoisier onder het aanrecht.

‘Je weet wel wat ik bedoel. Hij is dol op skiën, mountain-biken, kajakken, ahem, al die gezonde dingen die jij zo leuk vindt - én, hij is afgestudeerd op Harvard en gepromoveerd op Co-lum-bia. ’

Mijn laatste vriendje had met moeite zijn middelbare school afgekregen. Ik begin een knoop in mijn maag te krijgen. De laatste tijd word ik helemaal slap als er beschikbare mannen worden genoemd. Ik schenk mezelf een slaapmutsje in, steek een sigaret op en blaas de rook uit.

‘Rook je? ’

‘Nee, ’lieg ik. ‘Het is dus een pak. ’

‘Die van de natuur houdt! ’

‘Een pak met een doel? ’

‘Zo zou je het kunnen noemen. ’

‘Hoe laat zondag? '

Zaterdag gaat alles een stuk beter. Het eerste dat er goed gaat is dat Jamie genoeg water voor ons allebei aan de kook brengt. Ik voel me goed, optimistisch, al heb ik nog steeds vreselijk pijn in mijn lies. Ik zweer dat dat blubberige winterlaagje minder trilt. Ik snap dat hele lijfsbewustzijn niet. Hoe kun je je nou de ene dag een nijlpaard voelen en de dag erna voor de spiegel staan te rimpelen? Het slaat nergens op.

Het volgende goede dat er gebeurt is dat ik op weg naar mijn werk niet door een taxi word aangereden, een enorme opsteker.

Het hoogtepunt? De keuken inlopen en merken dat Danny O’Shaughnessy verdacht afwezig is. Pablo en Javier hebben hem niet gezien. Mijn hart bonst. Ik zweef. Noel heeft hem natuurlijk doorzien en op de keien geschopt. Wordt dit misschien mijn grote doorbraak? Misschien doe ik vanavond de sauté wel!

Ik trek een bakblik tevoorschijn en ondanks mijn geïrriteerde lies zit er nog wat pit in mijn gang als ik de keuken uitloop, de eetzaal door en naar de inloopkasten in de kelder loop om mijn groenten te halen. Ray, de slager, glimlacht naar me. Een goeie vent is dat, Ray, weet dat ik alles over het sla-gersvak wil leren en neemt me apart als hij het niet te druk heeft om me te leren hoe je rundvlees portioneert of een lamsbout uitbeent. Het belangrijkste is een scherp mes, en Ray heeft zowel een steen als een staal bij de hand om tijdens zijn werk voortdurend te kunnen wetten en slijpen. ‘Moet je deze varkensrib eens voelen, ’ zegt hij als ik hem passeer.

‘Geen tijd, ’ zeg ik zonder in te houden.

‘Hé! Pas op voor die stront! ’

Ik blijf stilstaan en kijk naar beneden. Ik sta wijdbeens boven een stroompje troep en water dat midden over de gebarsten betonnen grond loopt. Er hangt een sterke hooilucht.

‘Wat is hier in jezusnaam gebeurd? ’ vraag ik.

‘Gebarsten rioolbuis! ’ roept Ray.

‘Schitterend, ’ mopper ik en vervolg, slalommend rond bruine bultjes die hopelijk geen stront zijn, mijn weg naar de kast. Ik doe de deur open en wie zie ik daar, in een hoekje naast de karnemelk allerlei activiteit veinzend? Niemand minder dan die klootzak van een O’Shaughnessy. ‘Danny, ’ zeg ik, in de hoop dat het hierbij blijft.

‘Hé, Layla, alles kits? ’ zegt hij, en stopt iets in zijn zak.

‘Gaat, ’ zeg ik, zet mijn blad neer en doorzoek de kratten naar mijn wortels, bieten en pepers. Naar Danny kijk ik niet. Ik wil dat hij pakt wat hij nodig heeft en opsodemietert zodat ik even kan bijkomen. Maar hij staat daar maar naar de blokken boter te kijken.

‘Weet je wat ik zoek, Layla? ’

‘Geen idee. ’

‘Het hardste blok boter dat er is, ’ zegt hij en veegt een paar keer zijn neus af.

‘Volgens mij is alle boter hier zo’n beetje even stevig, Dan-ny. ’

De bieten en wortels liggen op de gebruikelijke plek, maar iemand heeft kennelijk de pepers verstopt. Ik zoek driftig onder de dozen met citroenen en limoenen, trek dingen van hun plek en schuif ze aan de kant om drukker te lijken dan ik ben, maar Danny praat gewoon door. ‘Dat probeer ik nou juist te achterhalen, ’ zegt hij en ik hoor zijn stem van steeds dichterbij.

De inloopkoelkast is koel en vaag verlicht, net voldoende om te kunnen zien wat je doet. Ik hurk met mijn hoofd ver onder de plank met vleeswaren en voel dat Danny vlak achter me staat, maar ik doe alsof mijn neus bloedt.

‘Zou je me even kunnen helpen? ’ vraagt hij.

Als ik me omdraai om hem aan te kijken, veegt de punt van mijn neus langs iets waarvan ik oprecht hoop dat het dat niet

is - een dikke paarse stijve. ‘Aha, daar zijn de Chinese aubergines, ’ zeg ik en sta op waardoor Danny’s penis tegen de voorkant van mijn buis drukt.

‘Ik hoopte dat je de mijne een beetje zou kunnen opwarmen, ’ zegt hij in mijn oorschelp en omklemt met beide handen de metalen plank achter me. ‘Je zei dat ik wel even mocht proeven. ’ Zijn adem ruikt bitter, naar verschaald bier en iets chemisch.

‘Sjee, Danny, wat een eer, ’ zeg ik en buig me naar voren voordat ik mijn knie met kracht tegen zijn ballen optrek. Het doet in mijn lies bijna evenveel zeer als in zijn kruis en we schreeuwen het allebei uit.

Danny staat voorovergebogen te kreunen als de deur openzwaait en Ray binnen komt lopen. ‘Hé, pret maken zonder mij erbij, da’s niet eerlijk, ’ zegt hij zonder iets door te hebben, loopt naar de emmer peterselie en begint te fluiten. Danny knielt en doet of hij de citroenen inspecteert. Ik vind de pepers en leg die op mijn dienblad.

Ik probeer normaal over te komen, maar strompel naar buiten.

‘Ik moet even met jou praten, ’ zegt Noel als ik terugkeer in de keuken. Ik ben nog niet eens met mijn mise en place begonnen, maar ik zeg niks. Noel is de baas. Hij geeft me een plek, legt zijn klembord op tafel voor zich, trekt een wenkbrauw op, een trekje waar ik echt de zenuwen van krijg. Hij zegt: ‘Ik voel een zekere spanning tussen ons, ’ en de teleurstelling schittert in zijn ogen.

Spanning. Dat is het eufemisme van de eeuw. Ik wil bijdehand doen en iets zeggen als ‘Meen je dat? Maar ik hou me in. Ik begrijp dat Noel deze kleine vergadering heeft belegd omdat hij me wil ontslaan maar bang is een of andere zaak wegens seksediscriminatie over zich heen te krijgen. De as-sistent/patissier vult voortdurend van die klachtenformulie-

ren in als een van de jongens naar haar fluit of hun vaste liedje zingt: 'Andale, andale, yo necesito un poquito de chocha caliente! Vertaald: ‘Haast je, haast je, ik heb een heet kutje nodig. ’ Het vorige meisje dat in de garde-manger werkte spande een kort geding aan tegen het restaurant en won. Ik wed dat Noel hoopt en bidt dat ik ontslag neem. Ik wacht tot hij verder gaat.

‘Weetje wat ik bedoel? ’

‘Ik heb wel een idee, ’ zeg ik en onderbreek mezelf om hem aan het woord te laten. Nu ik hier toch ben, begin ik zijn tekortkomingen maar in kaart te brengen - gelhaar dat bovenop dunnetjes wordt, de eerste aanzet tot een enorm pafferig, opgeblazen, zelfvoldaan gezicht. Hij heeft me erbij geroepen, laat hem goddomme terzake komen. ’

‘Ik heb het gevoel dat je twijfelt aan mijn autoriteit. ’

‘Nou, als teleurstelling over het niet krijgen van bepaalde kansen betekent dat ik twijfel aan je autoriteit, dan heb je misschien wel gelijk. ’

‘Je bent nog niet aan sauteren toe. ’

En op zulke momenten zie je dat ik ondanks mijn bikkelharde vernislaagje een teer bloempje ben. Ik schreeuw niet: ‘Ie hebt het ontzettend mis, waardeloze niet kokende ijdeltuit! Je wil me alleen niet aan de kachel zetten omdat je er een kick van krijgt om me iets te ontzeggen dat ik dolgraag wil! ’

In plaats daarvan zit ik verbijsterd te kijken. Alsof het goh, ja misschien best redelijk is dat ik word gediscrimineerd. Zo gaat het als je er middenin zit. Je ziet door de bomen het bos niet en denkt dat die vent door wie je wordt genaaid misschien wel gelijk heeft. Ik weet niet wat ik moet zeggen. Meent hij het? Ben ik nog niet aan sauteren toe? Ik weet dat ik nog niet de beste kok ter wereld ben, maar ik heb de kans nu wel verdiend. Ik kan het goddorie in elk geval beter dan Danny.

‘Mankeert er iets aan mijn prestaties? ’ vraag ik in een poging diplomatiek over te komen.

Ik wil details, maar ik krijg niets anders te horen dan: ‘Ik vind wel dat je prestaties er onder lijden. Ik geloof ook dat de dynamiek in de keuken schade ondervindt. ’

Benny komt aanlopen en vraagt of we iets willen drinken. Noel vraagt hem wat water te brengen.

Ik kan het niet hebben dat hij mij de schuld geeft van de achteruitgang van de keukenmoraal als de oorzaak daarvan overduidelijk O’Shaughnessy is. 'Als iemand hier de sfeer verpest, ’ zeg ik en zet een stap naar de afgrond, ‘is het die nieuwe. ’

Noels ogen schieten heen en weer en zijn lippen verstrakken terwijl hij overweegt of hij mijn nekje zal omdraaien of hard op de tafel zal slaan. ‘Die nieuwe, ’ zegt hij en buigt zich dreigend naar me toe, ‘is toevallig wel een bijzonder getalenteerd saucier. In tegenstelling tot jou heeft hij zijn sporen in een aantal behoorlijk stijlvolle etablissementen verdiend, Slim. ’

Ik heb er verdorie de pest in als hij me Slim noemt. Ik heb steeds gedacht dat hij me die bijnaam zowel bij wijze van compliment had gegeven als om aan te geven dat hij een Steve McQueen-type was. Maar aan zijn intonatie te oordelen is het nu beledigend bedoeld.

‘Al heeft hij met Jean-Georges gewerkt! Die vent is een co-keduivel, een seksuele perverseling en vrijwel zeker ook een kleptomaan! ’

‘Wat me op mijn volgende vraag brengt, ’ zegt hij, zijn vingertoppen tegen elkaar drukkend en me niet aankijkend. ‘Heb jij toevallig enig idee wat er met Javiers mes is gebeurd? ’

‘Ik heb wel een idee, ’ zeg ik, op een toon die aangeeft dat iedereen hetzelfde idee heeft.

‘Want ik ben bereid om het hele incident door de vingers te zien als je het nu meteen teruggeeft. ’

Stel je zo’n schoorsteen van een stoommachine voor waarvan de opening net een mond is die toooeekt doet! Ik ben volstrekt sprakeloos. De woede kolkt in me omhoog. Er is

niets erger dan onterecht beschuldigd worden - zeker als het om diefstal gaat. Ik heb mezelf nooit als een gewelddadig iemand gezien, maar op dit ogenblik wil ik Noels gezicht tot bloedmoes slaan. ‘Geef je mij de schuld? ’ zeg ik met een stem die hopelijk even zacht is als ik hem probeer te houden, ‘van het stelen van Javiers mes? ’

‘Ik beschuldig nog niemand. Niet als het mes voor het einde van de dienst vanavond terug is in mijn kantoor. Er is verder niemand - het kan anoniem worden achtergelaten. ’

‘Noel? Ik doe even net of je me niet zojuist hebt beschuldigd - mij en niet de klootzak die het beslist heeft gejat, van wie Pablo heeft gezien dat hij hem in zijn kist stopte, waar je het waarschijnlijk nu kunt terugvinden -’

‘lk weet wel dat je Danny niet mag. ’

‘Niet mag! ’

‘ Ik heb liever dat je zachter praat. ’

‘Nog geen tien minuten geleden probeerde hij zijn pik in mijn keel te steken in de inloopkast! ’

Noel is hierdoor zo van zijn stuk dat hij er onwillekeurig ‘Ha! ’ uitflapt voordat hij zichzelf enigszins onder controle krijgt en voortgaat met: ‘Wat is er gebeurd? Ben je in slaap gevallen en wakker geworden met zijn pik in je mond? Woooo, Slim, da’s een goeie. Ik wist wel dat je aan een beurt toe was, maar pijpen in de inloopkast... probeer werk en privé een beetje te scheiden, ja? ’

Als Benny de watertjes voor ons neerzet kijk ik zo’n beetje scheel. Als ik een slok neem, kantelt plotseling de klont ijsblokjes in het glas om en spetter ik mijn gezicht en jas onder. ‘Voorzichtig met dat drankprobleem van je, ’ buldert Noel. Waarom wil ik in godsnaam voor deze zak stront werken? Het lijkt wel of ik in een felgekleurd uniform loop te scheidsrechteren bij een wedstrijd voor doofstommen. Ik haal verkeerd adem - hou de lucht tussen het ademhalen door langer dan normaal vast - ik voel de druk in mijn hoofd toenemen,

de ader in mijn voorhoofd opzwellen. Er drupt iets uit mijn neus en als ik dat met mijn vinger afveeg besef ik dat ik een bloedneus heb.

‘Hé, Slim, zo te zien heb je een bloedneus, ’ zegt Noel giechelend als een kleuter en gooit een linnen servet mijn kant op.

Ik grijp het servet vlak voor het op mijn neus terecht komt en zeg: ‘Voor alle duidelijkheid, ik heb Javiers mes niet gestolen. Ik ben geen klepto. En ik neem geen ontslag. Je zult me moeten ontslaan en voor mijn uitkering moeten opdraaien en misschien’ - en ik kan mijn oren niet geloven - ‘voor een kort geding. ’ Het bloed stroomt behoorlijk snel, want het servet is half rood en Noel lacht nu niet meer.

‘Volgens mij moet je je hoofd achterover houden. Benny! Breng eens wat ijs! ’

Inmiddels staat de hele keuken door het doorgeefluik naar ons te kijken. Voordat Benny terug is, is Dina er al met een bal ijs in een handdoek. ‘Sorry, chef, ’ zegt ze met een blik of ze hem wel kan wurgen.

‘Kijk eens aan, daar hebben we Florence Nightingale. Ik zal plaats maken, dan kun je aan het verzorgen slaan, ’ zegt hij, pakt langzaam zijn klembord op en loopt naar de keuken. ‘Hé, Layla! Als het niet meer bloedt moet je opschieten, we hebben een reservering voor halfzes! ’

Dina neemt me mee naar een van de bankjes en laat me erop plaatsnemen. Ze houdt een hand onder mijn nek om mijn hoofd wat prettiger achterover te klappen. Met de andere hand drukt ze mijn hand op de handdoek met ijs. Ze heeft werkkleren aan, een laag uitgesneden haltertopje dat vlak boven haar getatoeëerde navel ophoudt en een laaghangende spijkerbroek. Haar oorbellen hangen tegen mijn kaken aan. ‘Ik vind dat je ontslag moet nemen, ’ zegt ze.

‘Nee, dat is precies wat hij wil. ’

‘Weet je, sommige baantjes zijn domweg de moeite niet

waard. Ik heb het allemaal gehoord. Hij probeert je gewoon op te naaien. Wil je zo doorgaan? Met een of andere klojo die probeert je ontslag te laten nemen? En die nieuwe klootzak. Hoorde ik je iets zeggen over dat hij zijn pik in je gezicht duwde? Je moet de politie bellen en aangifte doen. ’

‘Da’s niks voor mij. ’

Dina haalt het ijs van mijn neus om te kijken of het nog bloedt. Als ze mijn hoofd naar voren buigt, stroomt er dik rood bloed uit. ‘Shit, het stopt niet. Als het over vijf minuten nog niet stopt, bel ik een ziekenauto. ’

‘Nee! Ik moet weer aan de slag. Het gaat wel, ’ zeg ik en probeer overeind te komen. ‘Ik ben draaierig. ’

‘Ja, gek hè? Je hebt veel bloed verloren. ’

‘Geen ziekenauto bellen, ik neem wel een taxi. ’

‘Je gaat niet alleen. Ik denk dat er een ader is gesprongen of zoiets. ’

‘Misschien wil Noel me wel brengen, ’ zeg ik met overslaande stem.

‘Kan ik niet iemand anders bellen? ’

‘Gustav? Ik weet niet of hij nu vrij is? ’

‘Blijf liggen. Ik loop naar Perla. ’

Benny neemt Dina’s plek in en ze zegt: ‘Zorg dat ze blijft liggen. ’

‘Ja, baas. ’

Binnen een paar minuten staat Gustav over me heen gebogen. Ik ben inmiddels met mijn derde handdoek bezig en de voorkant van mijn witte jasje is een en al bloed. ‘Sjeeezus! ’ zegt Gustav. En vervolgens tegen Dina: ‘Hoe lang is dat bloeden al bezig? ’

ik denk een kwartiertje. ’

Hun stemmen worden een hoop kabaal. Ik kan niet meer onderscheiden wat ze zeggen. Gustav duwt het linnen servet hard tegen mijn neusgaten en ik slik bloed weg. Mijn hoofd is licht. Ik voel mijn benen slap worden en ben vertrokken.

Ik kom bij op de eerste hulp van het New York Presbyterian ziekenhuis waar een dokter een lang metalen ding in mijn neus steekt. ‘Hallo, ’ zegt hij, ‘je bent een paar tellen buiten bewustzijn geweest. ’

‘Eerder een halfuur, dok. ’ Gustav zit op een stoel naast het bed bezorgd te kijken. Ik lig nog steeds in dat bebloede jasje en mijn bakkersbroek, maar heb mijn muilen en sokken uit. ‘Hoe voel je je, wijffie? ’

Zo pathetisch onder het opgedroogde bloed liggend raak ik opeens overweldigd door het idee dat het iemand kan schelen hoe ik me voel. Ik voel tranen opwellen en voor ik het weet lig ik te jammeren. De dokter, die een beetje te jong oogt om te begrijpen waar hij mee bezig is, zegt: ‘Hé, hé, kalm. We hebben het net dichtgeschroeid. Ie moet zorgen dat het niet opnieuw knap. Opwinding is slecht voor die dingen. Sterker nog, aangezien er geen letsel is, zou ik zeggen dat druk in het hoofd, veroorzaakt door spanning deze bloedneus heeft veroorzaakt. Haal maar flink adem en probeer je rustig te houden. ’

Ik knik. Gustav trekt de stoel naar het bed toe en legt zijn hand op de mijne. ‘Ja, kalm maar, kleine huilebalk-eh. ’

Daar moet ik om lachen.

‘Je ziet er oogverblindend uit, ’ zegt Gustav.

Ik verzamel al mijn kracht in mijn rechterhand en steek slapjes mijn middelvinger naar hem op.

Ik lig op de bank, drink een glas pinot grigio, rook een sigaret en kijk naar The Daily Show with Jon Stewart als Jamie thuiskomt. ‘Layla? Schatje? Waar ben je? Mijn God, ’ zegt ze, zet haar Kate Spade handtas neer en legt haar sleutelbos op de glazen salontafel. ‘Vertel op? ’

Ik vertel op: ‘Ik heb een rotdag gehad. ’

‘Nee maar, ’ zegt ze overdreven, ‘Nee maar, wat is er gebeurd? Ik ben vanavond bij Tacoma geweest en ze zeiden dat je naar het ziekenhuis was gebracht. ’

‘Nou, eerst stak een psychopaat zijn pik in mijn gezicht. ’

Ze steekt haar hand op en zegt: ‘Stop. Wat? Iemand stak zijn geval in je gezicht? ’

‘Hij zag eruit als een Chinese aubergine. ’

‘Ze kunnen er echt heel onappetijtelijk uitzien. ’

‘Zeker als er een zak als Danny O’Shaughnessy aan vastzit. ’ ‘Maar hij heeft je toch geen pijn gedaan, hè? Je moest toch niet door hem naar het ziekenhuis? ’

‘Indirect wel. ’

Het is vermoeiend, maar ze luistert zonder me te onderbreken en ik vertel alles. En tot mijn verbazing schijnt ze medelijden te hebben.

Julia belt om negen uur om me eraan te herinneren dat ik naar lntrigues moet kijken. Ik besluit haar niks te vertellen van wat er is voorgevallen en zij vraagt er niet naar.

‘Popje, volgens mij wordt dit echt mijn grote doorbraak. De regisseur is fantastisch - erg in zijn schik met mijn werk. Iedereen werkt geweldig samen, en heb ik dat al verteld? Ik heb een nieuwe Mercedes cabriolet gekocht. Misschien niet zo slim om al mijn geld over de balk te smijten, maar ik dacht, kom op, ik heb het verdiend, toch? Misschien neem ik hem deze zomer mee naar Nantucket en kun je er een ritje in maken. Paolo en ik gaan naar Belize eind van de maand, ik kan haast niet wachten. We logeren in dat junglehotel. Weet je nog, waarover ik in Travel and Leisure had gelezen? Dat eigendom is van Francis Ford Coppola? ’

Ik wil ophangen. Wie heeft er nu behoefte aan een jungle-vakantie? De overbetaalde avondsoapster en haar Italiaanse speelgoedvriendje? Of ik, de uitgebluste vinaigrettemaakster wier loopbaan een puinhoop is, die gek wordt van de geldzorgen en al meer dan een jaar droog staat?

Als Julia aan de lijn is, kan ik de telefoon minutenlang neerleggen en het verhaal gewoon weer oppikken. Toch zou ik best een ritje met die Mercedes willen maken. Weinig kans. Ze zal er eerst op uitgekeken moeten raken.

‘Nou, weet je, ik heb ze verteld dat ik al paardrij sinds dat jij een kleuter was, dus mag ik nu in die scène paardrijden. O, popje, moet je me zien straks - ongezadeld, op het strand... ’

Ze zijn kennelijk een soort liefdesgeschiedenis op middelbare leeftijd aan het maken, want mijn moeder die ongezadeld paardrijdt op het strand, dat wordt te gek. Niet dat ze het niet kan. Een van de twijfelachtige voordelen die ik heb als product van een flitshuwelijk is dat ik een moeder heb die eruitziet alsof ze mijn zus is. Ze is een aantrekkelijke vrouw van achtenveertig, dus neem ik aan dat ze het haar niet hadden laten doen als het niet overtuigend overkwam.

Als het bijna tijd is voor haar serie, wil ze aan de lijn blijven opdat ze me alles kan uitleggen, me de subtiele nuances van de camerastandpunten en belichting kan toelichten. Maar ik zeg dat ik haar prestatie meer kan waarderen als ik (me weet te weerhouden van het doorsnijden van mijn polsen en) mij er volledig op kan concentreren.

Voordat ze ophangt stelt ze haar dubbeldeksvraag: ‘Al nieuws op het liefdesfront? ’ en ‘Ben je al chef? ’ En dat laatste interesseert haar niet half zo veel als het eerste.

Dan zegt ze, bijna terloops: ‘Trouwens, ik zie je zondagavond. Billy is zo’n schat om mij er ook bij te betrekken. ’

Ik ga Billy vermoorden. Ik weet dat hij Julia er graag bij heeft omdat zijn homovriendjes en hij dan samen met Julia musicalliedjes kunnen blèren bij de piano, maar ik dacht dat dit feestje voor mij bestemd was. Niet dat ik er optimistisch over ben. Ik ben er niet zo goed in om gekoppeld te worden en ik betwijfel of Billy een vent weet te selecteren die ik aantrekkelijk vind.

Ik weet niet wat er met de kerels in deze stad aan de hand is, maar de selecties vallen me tegen. Ik val op types die niet beschikbaar zijn, die mannen die eerst heel enthousiast zijn maar gaandeweg ontdekken dat ze tot over hun oren in het werk zitten. Zelfs als ze werkloos zijn. Ik wil mijn type echter bijstellen. Voor mij geen vieze zware drinkers van de Lower East Side meer. Ik wil een kerel op wie ik kan rekenen, vriendjes mee kan zijn, mee kan gaan fietsen. Ik kan geen obsessies met doodlopende types meer aan. Nog zo eentje en ik ga eraan kapot. Is het te veel gevraagd om van iemand te houden die ook van jou houdt? Waarom kan ik mezelf wel voor mijn kop slaan als ik zoiets zeg? Bij het eerste teken waaruit blijkt dat hij niet beschikbaar is, ga ik er ditmaal vandoor. Ik zweer het.

Zodra ik opleg, begin ik te zappen. Ik weet niet of ik wel zo’n zin heb om Intrigues te zien. Er is misschien wel iets beters. Maar het is vrijdagavond, dus misschien ook wel niet. De telefoon gaat over en ik laat het apparaat opnemen terwijl ik mezelf nog een glas pinot grigio inschenk. Het is Billy, dus neem ik op. 'lij zit diep in de stront, makker. ’

‘Is dat een manier om de man te begroeten die je aan de Ware Jacob gaat voorstellen? ’

‘Weet je wat, Billy? Jij gaat me geen worst voorhouden, als je eerst op je klompen finaal over me heen bent gebanjerd. ’

‘Je moet echt even wat minder beeldspraak gebruiken. ’

‘Je weet best waar ik het over heb, ’ zeg ik en neem een slok wijn en steek nog een sigaret op.

‘Ik zweer je van niet. ’ Hij klinkt echt verbluft.

‘Zegt de naam Julia je iets? ’

‘Oeps... Hoor ’ns, het leek me wel een aardig gebaar. Ik heb De Julia niet meer gezien sinds onze diploma-uitreiking. ’

‘Ja, ze was net op tijd. ’

‘Hoor nou, ik had niet verwacht dat ze zou komen. Maar ik moet zeggen dat er heel wat nichten op dat feestje blij mee zullen zijn. ’

‘Klinkt als een ideale plek om verliefd te worden. ’

‘Kom op, het wordt hartstikke leuk. ’

‘Ik denk dat ik niet kom. ’

‘Waag het eens... ’

‘Doe niet zo verrekte kinderachtig. Het is je moeder, verdomme, kun je dan niet zo nu en dan doen of je d’r leuk vindt? ’

‘Ik ben niet in de stemming. ’

‘Nou, dan kom je maar in de stemming, miss Lastpost. Ik laat het feest cateren door Taste en ik heb al vier kisten Veuve besteld. ’

Typisch Billy. Probeert mij ervan te overtuigen dat het feest voor mij is terwijl hij het waarschijnlijk al maanden geleden heeft gepland en zijn eigen mogelijke veroveringen in rijen klaar heeft staan. ‘Ik wed dat Julia het zal kunnen waarderen, ’ zeg ik en hang op.

Ik voel me zo rot als ik heb opgehangen dat ik meteen opneem als de telefoon tien tellen later weer rinkelt en mijn excuses wil gaan maken. ‘Billy? ’ Ik hoor gehijg. ‘Hallo? Is daar iemand? ’

Meer zwaar gehijg, steeds sneller. ‘Wil je me opgeilen? Huh? ’

Niet te geloven. Ik had niet gedacht dat die dingen echt gebeurden, en net vandaag krijg ik zo’n telefoontje. Een of andere geile lul die denkt dat hij mij voor zijn masturbatiepret kan gebruiken. ‘ben je je nu aan het aftrekken? ’zeg ik heel hard, schreeuw ik bijna.

Het gehijg houdt op en aan de andere kant wordt gezwegen.

‘nou? ’

Zachtjes hoor ik: ‘Nee. ’

‘Hoe oud ben je? ’ vraag ik dwingend.

Klik.

Ik heb een doorzichtig wit topje aan en een boxershort. Op mijn heup heb ik een blauwe plek ter grootte van een klein hondje. Ik kijk door het raam en probeer te zien of ik door een telescoop word bespied. Niks. Ik doe de gordijnen bijna nooit dicht. Als iemand er opgewonden van raakt om een ander in zijn privé-wereld te bespieden, waarom zou ik die dan het genoegen ontnemen mij hier als een in elkaar geslagen huisvrouw te zien liggen tv-kijken en dronken worden van goedkope wijn? Misschien voelt hij zich dan minder eenzaam.

Ik bel Billy terug en zeg: ‘Het spijt me. ’

Hij zegt: ‘En terecht. ’

‘Ik heb net een hijger aan de lijn gehad. ’

‘Echt waaaaaar? ’ zegt hij, iets te enthousiast.

‘Ja, echt. Denk je dat ik nou bang moet zijn? ’ Want hoe stoer ik mezelf ook vind, van dit soort dingen krijg ik de rillingen.

‘Jij? De koningin van de aframmeling? Ga een van je messen pakken. O, wacht, wat dacht je van dat hakmes dat je me een keer hebt laten zien? Ze komen jou niet te na als je met dat ding begint te zwaaien. ’

Als mijn gesprek met Billy ten einde is, sta ik op en hobbel naar de deur waar mijn messenkoffertje naast de paraplu’s onder de kapstok staat. Ik druk het zware hakmes aan de borst, loop terug naar de bank en kijk naar de aankondiging van Intrigues. Paarden, zie ik, veel paarden - die met elkaar galopperen door het onwaarschijnlijk groene landschap van Californië. Ze hebben zeven afleveringen van Intrigues buiten la gedraaid, en ze draaien er niet meer voordat ze weten of het blijft drijven of verzuipt. Daardoor kan Julia zo dicht bij mij in Manhattan komen uitwaaien, voor de tv, omringd door vrienden en vriendinnen, iedereen lastigvallend bij elke tel van elke scène waarin ze voorkomt. Ik heb tussen haar hofhouding in gezeten - voornamelijk mannen, merendeels homo - vol overtuiging oh en ah roepend alsof ze naar iets van

hoge kwaliteit zitten te kijken als Gone With the Wind of Apo-calypse Now in plaats van een of andere namaak-Dynasty. Maar Julia heeft behoefte aan dat soort kontkruiperij. Ze is beeldschoon en heeft een bescheiden talent. Dat weet ze en tegelijk weet ze het niet, als je begrijpt wat ik bedoel.

Mijn moeder, Julia Mitchner, deels Dr. Quinn Medicine Woman, deels Linda Evans (kun je je dat voorstellen? ) omklemt het goudkleurige wilde paard met haar magere, gespierde benen. Haar geblondeerde haar is lang, haar overhemd van wit gaas, haar spijkerbroek zodanig gesleten dat hij zo’n doorleefde tint heeft - net losjes genoeg. Ik moet toegeven dat ze kan paardrijden. Ze wordt vet betaald om dagenlang door de Californische woestijn te galopperen op paarden uit Hollywood, terwijl ik honderd pop per dag verdien met peterselie hakken in een keuken zonder ramen. Ik ben zo jaloers dat ik het nauwelijks kan aanzien. Maar het is wel mooi - ze is duidelijk de enige acteur van het stel die zelf kan paardrijden, en ze gebruiken het, tonen haar in vrijwel elk tweede shot op een paard.

Haar televisie-echtgenoot, een ouwetje uit Days of Out Lives, lijkt een beetje op David Hasselhoff. Hij is aantrekkelijk, rijk en onbetrouwbaar. Julia is oprecht, sexy en lankmoedig. Ze hebben televisiekinderen die in werkelijkheid vrijwel even oud zijn als hun ouders en die overgaan tot allerlei interraciale en biseksuele ontucht.

De telefoon begint weer te rinkelen. Ik wil niet opnemen, voor het geval het de hijger is. Ik laat het aan het apparaat over. Het is Julia. ‘Popje? Popje, ben je daar? Ik hoop toch zo dat je ergens naar mijn serie zit te kijken. Moet je horen, doe mij een lol. Ik heb van die kaarten gemaakt - je weet wel -voor de serie, met datum en tijd en alles. Heel smaakvol. Ik wil je er een paar sturen zodat je die aan je vriendinnen en vrienden van het restaurant kunt geven, oké? Ik weet dat jullie geen portier hebben’ - pieeep!

Wat ben ik nou, een bushokje? Je weet dat die kaart een enorme close-up is van hare majesteit. Soms krijg ik echt zin om zelfmoord te plegen. Ze weet dat ik moeite heb om de huur op te brengen terwijl zij rondrijdt in een gloednieuwe Mercedes cabriolet. En nu wil ze dat ik reclame ga maken voor haar serie? Het trieste is dat ik het waarschijnlijk nog doe ook.

Ik haal mijn vingers over het scherp van het hakmes en denk eraan om in het duister te verdwijnen en nooit meer terug te keren. Ik zou kunnen verhuizen naar Fiji of Bombay. Ik heb drie halve liters Ben&Jerry’s in de vriezer liggen - Cof-fee Heath Bar Crunch, Mint Chocolate Cookie en Chubby Hubby. Het zijn mijn beste vrienden.

Ik zet Intrigues zacht en ga naar de keuken. Mijn ogen worden glazig, ik raak opgewonden. Ik kan nergens anders meer aan denken dan aan de koele, zoete, romige troost die ik tot me ga nemen. Met haastige bewegingen haal ik alle drie de potten eruit en schep uit alle drie twee lepels in een koffie-mok. Ik hobbel terug naar de bank en neem onderweg kleine hapjes om het te rekken, kauw traag op de krakerige, zoet met zoute stukjes pretzel met pindakaas, chocolademuntkoekjes, toffeerepen. De suiker raast door mijn lijf, de room geeft me het gevoel dat ik een baby ben die aan de moederborst sabbelt (een gevoel dat ik voor mezelf met louter verbeeldingskracht heb moeten construeren). O, God, zoete troost! Ik staar naar het scherm en zie een close-up van Julia, die melancholiek naar de bergen kijkt vanaf de veranda van haar enorme landhuis. Haar man Edgar is net weggezoefd in zijn Porsche Boxster.

Op zondagochtend ontwaak ik met een vol gevoel, walgend van mezelf. Helaas zijn dat altijd de momenten waarop ik mezelf aan een nauwkeurig naaktonderzoek blootstel. Het is al zo moeilijk om tijdens het werk niet te eten. Maar zelfs buiten

werktijd schijn ik tegenwoordig te moeten eten om me oké te voelen. Mijn lijf biedt in zijn algemeenheid best kansen. De borsten zijn aan de kleine kant, maar sinds mijn achttiende, ben ik dat als iets positiefs gaan beschouwen. Staand, van voren, ziet alles er goed uit. Maar als ik in elkaar gedoken op het toilet zit worden er twee vetrollen op elkaar geplet. Op een of andere manier zijn er kleine rimpeltjes in mijn liezen verschenen en als ik mijn kont in het licht van de badkamer te zien krijg (ik heb een stoel opgehaald en sta erop om ruim zicht te krijgen) is het net of Freddy’s angstaanjagende kop uit de schaduwen van Nightmare on Elm Streef opduikt. Ik vererger de walging door mijn billen tegen elkaar te persen, en met mijn vingers over mijn dijen te wrijven om de schade op te nemen - en die is behoorlijk verschrikkelijk, helemaal van mijn dijen tot aan de blubberige massa van mijn kont. Knijpen, wiebelen, op en neer springen - tegen de tijd dat ik ermee ophoud wil ik mijn kleren nooit meer uittrekken. Het komt door het ijs, waarom krijg ik daar geen genoeg van? Wat is het probleem? Ik ben een zwak, zwak mensenkind. Julia heeft me altijd voorgehouden dat ik geen discipline heb, dat ik de kantjes overal vanaf loop. En inmiddels begin ik haar gelijk te geven. Ik ben een verdomde dilettant. Ik zou blij moeten zijn dat iemand me wil betalen om slaatjes in elkaar te draaien.

‘Allemaal! ’ Billy klapt in zijn handen nadat hij me op beide wangen heeft gezoend en mijn bloemen in een vaas heeft gezet. Een kamer vol mannen met hier en daar wat vrouwen die ik niet ken schorten hun gesprekken op. ‘De eregast, Layla Mitchner. ’ Knikjes, glimlachjes.

Billy’s appartement is een onberispelijk voorbeeld van dat van een matrone aan de Upper East Side al woont hij aan de

Upper West Side. Luxueuze streepjesgordijnen die met dik gouden koord voor acht kamerhoge ramen worden weggehouden combineren met de love-seats bij de haard. Aan de muren hangen olieverfschilderijen van jachttaferelen.

Billy zou zich ook zonder zijn redactiepost bij Divas deze levensstijl kunnen permitteren. Zijn vader heeft miljoenen verdiend in de kledingindustrie voor hij met de erfgename van het Reynoldskapitaal trouwde. Billy krijgt ieder kwartaal meer dividend dan de meeste carrièrestellen in twee jaar verdienen. Hij is informeel gekleed in een dure antracietkleurige broek en een violet colbert van Brooks Brothers dat goed past bij zijn kastanjebruine haar en zijn sproeten. Ik draag niks bijzonders - Levi’s, coltrui van Gap en een paar halfhoge chocolakleurige suède laarsjes zonder hakken. ‘Heb ik niet gezegd dat je je sexy moest kleden? Een rokje misschien? Een leuk klein topje? Leuk decolleteetje? ’ Billy fluistert in mijn oor. ‘Het zou geen kwaad kunnen, zo nu en dan, moet je maar denken. ’

Ik heb het hem al honderd keer uitgelegd. Ik voel me niet op mijn gemak als ik in een rokje of jurk op hoge hakken of zelfs lage door Manhattan moet lopen. Ik moet kunnen sprinten als het nodig is en ik heb er geen behoefte aan dat ze in de metro naar mijn benen staren. Hij mag in zijn handjes knijpen dat ik met die laarzen nog een poging heb gedaan. Mijn maag komt in opstand. Ik heb de kamer rond gekeken -er zijn een paar aantrekkelijke kerels bij, maar dat zijn goeddeels homo’s. Eentje met name, lang, donker en knap loopt twee passen achter Billy, klaar om op zijn knieën te zakken zodra hij een teken krijgt.

‘Wie is die godheid? ’ vraag ik aan Billy.

‘Ik zal je één woordje zeggen, ’ fluistert hij in mijn oor. ‘Braziliaans. ’

We zijn nu in de keuken van de chef aangekomen en Billy doet een greep in de op maat gemaakte wijnkoelkast met gla

zen deur. De flessen Veuve liggen zes lagen hoog en twee diep. De cateraar loopt erbij alsof hij ieder moment een hartaanval kan krijgen. Zijn gezicht is rood aangelopen, zijn vettige bruine haar zit in een paardenstaartje, het zweet druipt van zijn voorhoofd. Hij inspecteert iets in de oven. Er staat een groot cognacglas met iets amberkleurigs met ijs naast de koelkast op het aanrecht.

Billy perst twee kristallen champagneflütes in de puinhoop op het granieten eiland midden in de keuken. Hij heeft een linnen servet op de kurk gelegd en haalt er voorzichtig de kurk uit. ‘En, ’ een zachte plop, ‘perfect. ’ Hij vult onze glazen, zet een bubbelbeschermer op de fles en schuift hem in een zilverkleurig emmertje met ijs. ‘Op jou, schat. ’

‘Soms wens ik echt dat je geen homo bent, ’ zeg ik voordat ik mijn hoofd achterover houd en de koude, knisperende bubbels door mijn strot laat glijden.

‘Oester? ’

‘Heb je oesters? ’

Billy knipoogt naar me en zegt: ‘Reken maar. Martin? Waar staan de oesters? En trouwens, waar is de ijsbar? ’

Zwetend kijkt Martin op van de plek waar hij over de oven staat gebogen. De geuren die vrijkomen ruiken carcinogeen. ‘De oesters staan in de koelkast. Mijn hulpje had hier een uur geleden al moeten zijn. Ik heb nog geprobeerd hem te bereiken. ’

‘Je hulpje? Welk hulpje? Hoeveel betaal ik je ook alweer? Ik dacht dat je hier nog drie man aan het werk zou hebben. Waar is hij? ’

Martin heeft kokskleren aan en op zijn hoofd staat een doorweekte papieren koksmuts vervaarlijk te wiebelen. Een uitpuilend oog kijkt opzij, het andere gaat wijd open voordat Martin vraagt: ‘Je vindt het toch niet erg als ik even interlokaal bel, hè? ’

Billy begint te koken. ‘Interlokaal? Waarvoor? ’

‘Die oestervent woont in Connecticut. ’

‘Och, sjeezus, nou vooruit maar. ’Vervolgens kijkt Billy mij aan en zegt: ‘Laten we maken dat we hier wegkomen. Er staat vanavond nog wel wat belangrijkers op de agenda. ’

‘Zeker weten? Ik kan inspringen als dat nodig is. Ik kan goed kraken. ’

‘Ik eet nog liever maden dan jou op dit feest te laten werken. Kom mee. ’

‘Is hij d’r? ’

‘Bij de haard, staat met Lucinda te praten. Ken je Lucinda? Redacteur beauty? ’

Met bonzend hart probeer ik Dick Davenport in te schatten alvorens kennis met hem te maken. Ziet er van een afstandje goed uit - lang, donker haar, sportief jasje - beetje studentikoos... Lucinda’s spichtige beentjes onder een mi-crominirokje, het ziet eruit als een vogelverschrikker zonder stro. ‘Zou ze wel eten? ’

‘Hmm. Zou’k niet weten. Niet erg aantrekkelijk, vind je niet? ’

‘Sommige mensen vinden het duidelijk wel mooi, ’ zeg ik en neem een flinke slok champagne.

‘Ga me nou niet vertellen dat je jaloers bent? ’

Ik maak een grimas. Hij weet best dat ik niet jaloers ben op vrouwen die eruitzien of ze ziek zijn. Ik benijd de types met goeie spieren en een minimale hoeveelheid cellulitis (een vrouw moet een beetje vlees op haar botten hebben).

Als we naderbij komen, kijkt Dick Davenport op en glimlacht. Leuke glimlach, goed gebit, neus aan de kromme kant, maar dat dondert niet. De schoenen - instappers met kwastjes. O, mijn God. Zulke schoenen kan ik niet uitstaan. Alleen watjes dragen zulke schoenen. Layla, blijf open staan, blijf positief.

Lucinda keurt me geen blik waardig - het is net of ik er niet ben - totdat Billy zegt: ‘Lucinda, mag ik je voorstellen aan Layla? Dick, Layla. ’

‘Aangename kennismaking, ’ zegt Dick terwijl hij me een hand geeft. Warm, droog - laat me die handen eens bekijken -goeie nagels, goeie vorm, fatsoenlijk formaat.

Lucinda glimlacht kortaf en geeft een minimaal knikje.

Wie is dat, koningin Elizabeth? Ik heb de pest aan kokette, hekserige vrouwen en vestig zodra de gelegenheid zich voordoet graag de aandacht op hun kokette hekserigheid. Dus steek ik supervriendelijk mijn hand uit en zeg vrolijk: ‘Hé, Lucinda, aangename kennismaking! Prachtig stuk in het februarinummer. ’

Ik grijp haar koude zweterig slappe handje stevig in de mijne en schud hem een tijdje. ‘Neem me niet kwalijk, ’ zegt ze en trekt haar hand terug alsof ik lepra heb. ‘Ik ga even een nieuw glas halen. ’

‘Ik loop met je mee, ’zegt Billy en samen verdwijnen ze.

Subtiel.

Dick, Dick, Dick. Waarom kwastjes? Waarom?

‘Goed dat je het tijdschrift hebt gelezen, ’ zegt Dick met een glimlach.

‘O, ik heb het niet echt gelezen, ’ zeg ik en neem een klein slokje champagne. Zodra ik Dicks gezicht zie vertrekken, besef ik dat ik een fout heb begaan, dus zeg ik: ‘Het februarinummer tenminste niet. ’

‘Ik stuur je wel een exemplaar. ’

‘Dank je, ’ zeg ik, zedig champagne nippend. Ik heb eigenlijk meer behoefte aan valium, iets om me minder gespannen te maken, het minder belangrijk te vinden wat Dick Davenport van me vindt. Ik voel me niet op mijn gemak. Helemaal niet. En waarom? Omdat deze matig aantrekkelijke man met kwastjes aan zijn schoenen vrijgezel is?

‘En wat doe jij voor de kost? ’ vraagt Dick. Origineel.

‘Ik ben kok. ’

‘Echt? Jij bent chef? ’ Dit is een normale reactie voor mensen die nooit in een restaurant hebben gewerkt.

‘Nee, ik ben kok. Dat is iets anders. ’ Hoe vaak heb ik deze preek al niet gehouden? ‘De chef is de chef, de baas van het spul, degene die de leiding heeft. Ik ben maar een ondergeschikte. ’

‘Wat kook je dan? ’

‘Momenteel niet veel. Ik ben salade-expert. ’

Dick lacht. ‘Salade-expert, hè? ’

‘Het heeft meer gemeen met architectuur en timmeren dan koken. Het construeren van slabouwsels die over de rand van het bord uitsteken en dat van de keuken tot aan de klant blijven doen. ’

‘Klinkt stoer. ’ Hij neemt een slok uit zijn champagneglas. Er valt een pijnlijke stilte. Hij kijkt ongemakkelijk naar zijn schoenen.

Hij denkt dat ik een mislukkeling ben. En waarom niet? Ik vind mezelf ook een mislukkeling. Ik sta te zweten. Dit valt niet mee. Het gesprek loopt niet. Ik had weg moeten lopen toen ik de kwastjes zag. Maar ik was optimistisch, ik had hoop. ‘En wat doe jij? ’ vraag ik.

‘Ik denk dat je me wel zakenman zou kunnen noemen, ’ zegt hij met een verveelde blik.

‘Je werkt samen met Billy, toch? ’

Dick glimlacht en zegt: ‘Ja, zo zou je het kunnen noemen. ’

‘Zit je in de marketing? ’

‘Eh, nee. ’ Het spreekt voor hem dat hij een tikje beschroomd zegt: ‘Ik ben eigenaar van Divas en een paar andere tijdschriften en televisiezenders. ’

Dick Davenport. ‘Ben je familie van de Davenports van Da-venport Corp.? ’

‘Dat ben ik. ’

‘Wauw. ’ Er gaat niets boven het familiebedrijf overnemen. ‘Dus je werkt voor je vader? ’

‘Volgens sommigen werkt hij voor mij. ’

‘Is die bescheidenheid erfelijk? ’ vraag ik, niet in staat me in te houden.

Dick kijkt me ijzig aan en zegt dan: ‘Nee, dat is hij niet. ’ Vervolgens trekt hij zijn stropdas recht en in een kennelijke poging om kalm te blijven en wat fatsoenlijke gespreksstof te vinden, zegt hij: ‘Vertel me eens wat de geheimtip is op het gebied van goeie eethuisjes? ’

‘Dat ligt eraan wat je zoekt. ’ Gouden lepel in de bek? Nooit tevreden?

‘Iets authentieks, maakt niet uit wat, als het maar trouw is aan zichzelf. ’

‘Je hebt veel culinair inzicht voor een zakenman. ’

‘Nou, als je bent opgevoed met Frans keukenpersoneel ontkom je daar niet aan, ’ zegt hij en kijkt me strak aan. Hij glimlacht niet en ik kan die blik in zijn ogen niet thuisbrengen. Rammelt hij aan mijn ketting? Is mijn verbittering zo tastbaar?

Je moet weten dat ik sinds mijn vader me uit zijn knusse nest heeft geduwd, maar weinig interesse heb kunnen opbrengen voor mensen die geen worsteling hoeven door te maken - die geen tegenwind gewend zijn. Ik heb behoefte aan verhalen van mensen die alles kwijtraken, wier dromen door familie en vrienden belachelijk worden gemaakt, die drie baantjes hebben om wat kruimels eten bij elkaar te schrapen... ik wil verhalen horen over lijden! Ik zit nog steeds te wachten op de ervaring van voldaanheid, het gevoel iets te hebben bereikt dat ik volgens mijn vader zou krijgen. Tot ik zover ben zullen verwaande rijkeluiszoontjes als manneke Davenport me kapot irriteren.

Ik klok mijn champagne achterover en besef dat ik geen plaats kan noemen waar hij nog niet is geweest. Ik toon mijn dierbare schatten bovendien liever niet aan klojo’s als Dickie. Tot mijn opluchting hoor ik ‘Allemaal? ’ Dat is Billy die iedereen gaat voorstellen en zodoende begint het een beetje op een formeel bal in Versailles te lijken. ‘De lieflijke, weergaloze, zeer getalenteerde’ - iedereen glimlacht en doet eraan mee, zelfs

Julia, die daar in volle glorie, charmant haar loftuitingen ondergaat - ‘Julia Mitchner! ’

Er klinkt applaus en kristalgetinkel. In een duur dieprood zijden topje, op maat gemaakte leren broek en enkelbeder-vend hooggehakte puntlaarsjes, ziet Julia eruit alsof de winter geen vat op haar heeft. Het is januari en ze heeft een eind-au-gustus-teint, die fraai afsteekt bij haar gouden kleurspoeling.

‘Familie? ’ vraagt Dick op een toon die aangeeft dat hij op een ontkenning rekent.

‘Hmm. ’zegik.

‘Zussen? ’

‘Nee, ’t is mijn moeder. ’

‘Ben jij de dochter van Julia Mitchner? Ik wist helemaal niet dat ze een dochter had, ’ zegt hij alsof ik sta te liegen.

‘Ze stelt mij niet graag aan de orde. ’ Ik zie hem aarzelend naar mijn haar kijken en vervolgens naar Julia. ‘We zijn van nature allebei brunette, ’ leg ik uit, ‘al is zij dat sinds mijn geboorte nooit meer geweest. ’ Ik moet nog iets drinken, maar er komt niemand bijschenken. ‘Zal ik nog wat champagne voor je halen? ’ vraag ik, in de hoop dat hij zich dan gaat generen. Zorgen dat het glas van een dame nooit leeg raakt is het soort plicht waar jongens als Dick van jongsafaan op wordt gewezen.

‘Het spijt me, laat mij maar, ’ zegt hij, draait zich abrupt om en loopt richting Billy en Julia, waarschijnlijk een pitstop onderweg naar de keuken.

Hij gaat er vast naartoe om mijn verhaal te controleren.